Claeszoon heeft wat passends gevonden. ‘Ik neem iets uit het oude testament,’ zegt hij.
Isaäc knikt en doet gelijk een paar stappen terug. Het oude testament. Zou hij weten dat het hetzelfde is als onze thora, de wet die God ons volk gegeven heeft? vraagt hij zich af. Hij kijkt de schipper nu in de rug.
Deze wijst, voor hij begint te lezen, op Derck. ‘Hé jongen, jij kent de teksten van de psalmen niet, hè?’
‘Nee, schipper.’
‘Dat komt door die hardnekkige paapse superstitiën in Brabant, dat roomse bijgeloof.’
Isaäc let op Derck. De jongen kijkt zijn kant niet uit. Hij staat een beetje te draaien. Hij lijkt verlegen.
‘Ga bij de bootsman staan,’ beduidt de schipper. ‘Boots, jij bent zo schor als een bevroren albatros, maar je kent de teksten, zeg ze die jongen voor, dan kunnen jullie samen tenminste nog één stem vormen.’
De maats lachen.
Nog voor ze inzetten, trekt Isaäc zich terug in zijn hut.
En terwijl ze buiten zingen, gaat hij op de vloer zitten. Hij rilt, maar toch weet hij zeker dat hij zoëven niet bang was. Pas nu, nou hij beseft wat er had kunnen gebeuren.
Snel achter elkaar zegt hij in het hebreeuws het dankgebed: ‘Hij bewijst aan de schuldigen weldaden, want Hij heeft mij allerlei goeds bewezen.’ Het is kort. Hij herhaalt het steeds weer. Het is of je over iemand praat in die oude taal.
Eigenlijk hoef ik het gebed nu niet eens te zeggen, denkt Isaäc. Het is voor vier gevallen. Als je terugkomt van een zeereis; en van een woestijnreis; en als je bevrijd wordt uit de gevangenis en als je beter wordt na een zware ziekte. Maar door het vluchten van de Duinkerker ben ik immers ook uit een gevaar gered.
De schipper heeft de dankdienst beëindigd, hoort Isaäc. Hij prijst de bemanning voor hun kalmte en roept dan Harmen Lanckpoot naar voren. Diens straf van vijftig slagen wordt ‘in onze vreugd omme 't afdruipen van de vijand’, met de helft verminderd. Kennelijk wordt de man meteen weer vastgebonden en met water overgoten, want even later hoort Isaäc hem schreeuwen.
De maats tellen de slagen van de bootsman luidop mee. ‘... twaalf... dertien... veertien... vijftien...’
Isaäc staat op en gaat kijken.