bruine hoed op. ‘Wat moet je jongen?’
‘Werk sinjeur. En ik heet Derck, Derck Cleynhandt.’ Nu hij eenmaal aan het woord, ratelt hij door. ‘Ik hoorde bij een visventer dat u mannen nodig hebt. En toen dacht ik, misschien wel een jongen ook, hè, of zoiets, en toen vroeg ik, waar ik heen moest. Ik heet Derck Cleynhandt, sinjeur.’
‘Een visventer?’ onderbreekt de schipper hem.
‘Ik heb hem geholpen,’ legt Derck snel uit. ‘En ik kan heel gauw van alles leren hoor. De namen van de vissen heb ik al helemaal in mijn hoofd.’ Hij sluit zijn ogen en dreunt op: ‘IJ-bot, hoek-bot, blauwe braad-spiering, melkbaarsjes, purmer-pos, karper, brasem, eh, van een rood-schild-brasem, voorn, snoek, gul, schellevis, zalm...’
‘Ja, ja,’ snuift de man achter tafel, ‘dat ruik ik.’ Maar dan wordt hij vriendelijker. Hij heeft inderdaad een scheepsjongen nodig, vertelt hij. Hij vraagt hoe oud Derck is en gelooft hem nauwelijks als hij hoort dat de jongen al twaalf is. Hij zal hoogstens elf zijn, schat hij. ‘Je bent zo klein.’
‘Kan nog groeien, sinjeur.’ Dercks stem klinkt opgewekt of hij er luchtig overheen praat, maar hij voelt zijn maag samenkrimpen. ‘Het moet lukken, het móét lukken,’ prevelt hij zo zacht mogelijk.
‘Wat sta je te mompelen, jongen?’ Gelukkig vraagt de schipper niet verder. Hij tast naast zich naar een vel dichtbeschreven papier. Hij schroeft een tinnen inktkoker open en doopt zijn ganzeveer in. ‘Goed. Derck Cleynhandt, zei je?’
De jongen knikt.
‘Weten je ouders ervan? Je komt niet uit Amsterdam, hoor ik.’
Derck slikt. Stottert. Plotseling snikt hij. Zonder op te durven kijken begint hij weer rad te praten. Vertelt het hele verhaal. Over de koeien, de ronselaar, de lakenmanufactuur in Leiden.
De schipper leunt achterover. Als Derck klaar is, schuift hij het papier naar voren. ‘Ik neem je aan. Schrijf daar je naam maar.’ Onderaan is nog een plaats open.
‘Ik kan niet schrijven.’
‘Zet dan maar een kruisje.’ Als het gebeurd is, rolt de schipper het papier op. Hij schuift zijn stoel naar achteren, loopt naar een bankje waar zijn mantel op ligt en slaat die om. Keurend kijkt hij naar Derck. De jongen heeft zeker geen andere kleren, zegt hij. Nee, dat heeft hij wel uit het verhaal begrepen. Een tijd blijft hij staan en zegt niets.