Ziel en lichaem
(1848)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 178]
| |
Dusseldorf, 3 September.Met welk genoegen overlas ik daereven myn dagboek. De verzuchtingen, de verlangens, welke weleer uit myn hart stroomden, zyn verwezenlykt geworden. De zucht naer liefde is door liefde beloond. Elisa, myn engel, myne heilige, zal myne gade worden. Ik zie reeds het gewenschte tydstip te gemoet, waerop de band des huwelyks, die toch niet sterker kan zyn dan de band der liefde, ons voor eeuwig zal aen elkaer echten en ons het regt voor de gansche wereld zal geven, van geene enkele uer meer van elkander gescheiden te zyn. Die gedachte doet myne ziel in hemelzaligheden vlotten....... | |
[pagina 179]
| |
Brave vriend Frans! wat ben ik hem toch niet verschuldigd! Nimmer had ik aen mynen vader myne liefde voor Elisa durven bekennen en zyne toestemming tot myn huwelyk vragen. Niet dat ik voor den braven man beschaemd ben, niet dat ik zyn antwoord duchte; maer, ik weet niet, het zou my moeijelyk, onmogelyk geweest zyn, over myne hemelsche liefde sprekende, verpligt te zyn, de wereldsche belangen daer tusschen te brengen. Myn gevoel is te heilig, te verheven om het met stoffelyke dingen te mengen. De goede Frans heeft dien pligt voor my vervuld en ik heb slechts met een ja moeten bekrachtigen wat hy aen mynen vader gezegd heeft. - o Ik had die gewigtige samenspraek wel willen afluisteren. My dunkt, ik zie den vriend Frans beginnen, met zyne fyne tong en zyn fynste advokaten gelaet. - Hy heeft over eene gewigtige zaek te spreken en verzoekt de grootste aendacht van mynen vader. Hy begint uren ver van het echte onderwerp; doch met rasse schreden nadert hy en, als eene bom, valt het echte woord nu in het midden van het gesprek. Myn vader, de brave man, zit verpletterd: hy had zich daeraen niet verwacht. Hy wryft met de hand eerst eenige keeren over de kin, bedenkt zich eenigen tyd, doet een aental vragen, welke de slimme Frans met de grootste spitsvinnigheid - God weet wat hy al gezegd heeft! - beantwoord; en eindelyk stemt de goede man toe, en reikt zyne hand aen den afgeveerdigde. Beide zyn even statig; want zy hebben eene groote zaek beslist: de eene heeft den andere doen toestemmen in eene zaek waerover de hemel reeds lang uitspraek gedaen heeft. - o Ik had dit tooneel willen afspieden! Dan, het is om het even. Frans heeft my éenen groo- | |
[pagina 180]
| |
ten dienst bewezen, en de ontsteltenis, welke ik later gewaer wierd, wanneer myn vader zyn woord in de tegenwoordigheid van allen bekrachtigde, heeft my genoeg overtuigd, wat ik zou gevoeld hebben, indien ik zelve myne zaek had moeten bepleiten. Ook Elisa was op dien stond diep ontroerd. Hare zachte wangen waren door eenen hoogen blos bekleurd en, wanneer myn vader ons beide, als zyne kinderen, aen den boezem sloot, kon zy hare tranen niet meer bedwingen en weende van blydschap..... Hoe edel en grootsch gedroeg zich vrouw Klara, en hoe bewoog zy ons aller harten, door de bondige woorden welke haren mond ontvielen, en die voorzeker uit het diepste van haer rein en gevoelig hart opwelden! Het was een blyde dag voor het gansche huisgezin; eene stille vreugde stond op ieders gelaet uitgedrukt en meer dan eens zegde myn vader met een innig genoegen: ‘Wat zal moeder verwonderd staen zien, wanneer ik haer dit nieuws zal aenkondigen!..... Wat zal zy vurig verlangen hare schoondochter, te zien!’ Frans was verheugd zoo als ik hem sedert eenigen tyd niet meer gezien heb. Hoe geestig en zacht schertsend was zyne tael; hoe stroomden de spitsvinnige woorden hem van de tong!..... Het was, om zoo te zeggen, overdreven en ik zou byna geloofd hebben, dat dit alles niet natuerlyk was, dat hy zich zelven de vreugd als pligt had opgelegd en vrolyk wilde zyn.... Ik ben nog te meer in die gedachten versterkt, daer ik hem later, wanneer hy zich alleen waende, heb gade geslagen, en dacht te bemerken, dat alsdan zyn wezen eene gansch andere uitdrukking kreeg en als met een nevelkleed van droefgeestigheid overtrokken wierd..... | |
[pagina 181]
| |
Myne zuster was ook sterk aengedaen. - Die goede Clotilde, met welk een gevoel drukte zy niet den zusterkus op de wangen van Elisa! Zy kon hare vreugdetranen niet bedwingen, en had alle moeite om het weenen te staken, o Zy heeft ook eene uitgelezene ziel! Zy is zoo diep getroffen geweest, dat zy den ganschen avond eene tint van weemoedigheid op het fyne gelaet bewaerd heeft. Zy scheen my als iemand die de noodwendigheid zou gevoeld hebben om zyn gemoed uit te storten en daervan tegengehouden werd. Ik ben zeker dat, indien zy zich met my of met Elisa alleen had bevonden, zy eenen vryen stroom aen hare tranen gegeven had en daerdoor haren boezem zou verligt hebben.... Goede, al te teêrhartige zuster.....
Ik heb daer nog lang op nagedacht. - Neen, die ontroering, die gevoeligheid myner zuster was niet natuerlyk. - Het gedenkt my niet dat de vreugde ooit een zulkdanigen indruk op de ziel van Clotilde gedaen heeft. - Zy is immers niet droefgeestig van inborst, zy is wel gevoelig; maer toch niet zoo weemoedig....... Neen, nog eens, die ontroering was buitengewoon; zy was niet natuerlyk, zoo min als de blydschap van Frans. | |
[pagina 182]
| |
4 September.Ik heb myne zuster met aendacht blyven gadeslagen, en ik heb de zelfde tint van zachte weemoedigheid op haer gelaet terug gevonden. Ik heb met haer gesproken, en het scheen my dat haer gemoed vol was en als bereid om zich te laten uitstroomen. Ik heb haer niet willen ondervragen. Mogelyk, dacht ik, weegt er iets op hare ziel dat zy geheim wil houden, en ik wil haer dit geheim niet afvragen. - Kan ik haer troosten, dan zal zy wel de eerste spreken: ik ken haer hart en zy kent het myne.....
Neen, ik wil die gedachte niet verder onderzoeken. Neen, dat is hoonend voor het hart, voor de reine zuivere ziel myner zuster, myner geliefde Clotilde. Neen! dat kan niet zyn: - zy zou myn geluk benyden, afgunstig over myn lot wezen?...... o Zy, die tot haren laetsten druppel bloeds voor my zou ten beste geven; zy, die my zoo vele proeven van zelfsopoffering, van tedere zusterliefde gegeven heeft, zy zou myn geluk met nydige oogen kunnen aenzien? Neen, neen, dat is onmogelyk; de helsche satan heeft my die gedachte ingeblazen! Krenken wy het zuivere gemoed van het brave meisje niet met daer langer op te denken...... | |
[pagina 183]
| |
Eene lichtstrael doet zich voor mynen geest op. - Myne eerste gedachte was hoonend, ja, en toch zal zy my mischien op den regten weg der ontdekking gebragt hebben............ Zou het waer kunnen wezen!......... En zou zulks een goed gevolg kunnen te weeg brengen?.... Ik wil niet langer in die pynigende onrust blyven. Ik moet myne zuster spreken, zoo haest mogelyk spreken,...... en, ja, zy zal my haer hart openen.....
Eene uer lang heeft zy op mynen boezem geweend. Arme en mischien zalige Clotilde!..... ‘Zuster’ zegde ik ‘gy moet my uw hart openen; er is een geheim dat uwen boezem drukt, eene smart die uwe ziel ontroert..... Spreek, Clotilde: onze zielen hebben zich immer verstaen en zullen zich nog begrypen?’ ‘Broeder, ik ben ongelukkig!’ snikte zy ‘diep rampzalig!’ ‘Gy doet my beven, Clotilde; spreek verder.’ ‘Voor u’ ging zy voort ‘is de liefde eene bron van heil en geluk, voor my zal de liefde eene bron van rampen en onheil wezen. Wanhopige droefheid staet my in de toekomst te wachten......’ ‘Gy bemint, Clotilde?’ ‘Ja, ik bemin, Frederik, uit al de krachten myner ziel bemin ik; doch ik bemin alleen.’ | |
[pagina 184]
| |
‘Dien gy lief hebt, kan dan de weerde uwer ziel, de edelheid uws harten niet schatten; mits hy ongevoelig blyft.... Zeg, zuster, gy antwoordt niet?....’ ‘Wat zal, wat kan ik antwoorden! Hy kent myne gevoelens niet; hy weet niet wat er in myn hart omgaet, en het is aen my niet dien drift te openbaren....... En dan, wat zou het my baten! Eene andere liefde heeft weleer zyne ziel gansch overheerd. Die liefde is mischien nog niet gansch uitgedoofd, en wie weet of de herinnering nog ooit zal verdwynen. o Hy ook is ongelukkig, diep ongelukkig.....’ ‘Ik geloof u geraden te hebben, zuster’ riep ik ‘het is myn vriend Frans.....’ ‘Spreek niet verder! broeder, ja, hy is het; heeft hy u ook het verhael zyner eerste liefde niet gedaen?’ ‘Ja, zuster.’ ‘En merkt gy niet op hoe ongelukkig hy is by de herdenking; die droefheid is nog liefde....’ ‘Gy bedriegt u mischien, lieve zuster; die droefheid is door het rampzalig einde van die weleer zyne minnares was, veroorzaekt. Ik wil uwe hoop niet misleiden; doch het is slechts eenige dagen geleden, dat ik met hem over zyne droefgeestigheid sprak en hem daervan, in name onzer vriendschap, rekening vroeg, zoo als ik thans, uit broederliefde, by u doen, myne lieve Clotilde, en openhartig heeft hy ook op myne vragen geantwoord en my het geheim zyner treurigheid gezegd.’ ‘En dit geheim, broeder?’ ‘Zie hier zyne eigene uitdrukkingen; ik herinner ze my nog: thans, zegde hy, dat ik de laetste woorden van haer gehoord heb, is het my een pynigend gedacht van in mynen boezem geene liefde meer te ontdekken en te | |
[pagina 185]
| |
voelen dat alles, buiten het medelyden, gestorven is. Ik zou haer nu nog willen beminnen met al den drift dien ik weleer voor haer gevoeld heb en ik kan niet.....’ ‘Hy heeft my byna in den zelfden zin gesproken’ zegde myne zuster ‘ja, nu herinner ik het my....’ en eene strael van hoop vertoonde zich op haer bleeke gelaet....... ‘Doch’ ging zy, na eenige stonden, voort ‘wat geeft zulks dan nog?..... Hy bemint geene andere meer; maer zal ik daerom digter tot zyn hart genaderd zyn en blyft myn toestand niet even hopeloos?’ ‘Gy zyt niet regtveerdig, myne zuster.’ hernam ik ‘Neen, uw toestand is niet hopeloos, en die woorden welke Frans met een opregt gemoed - hy kan het niet anders - gesproken heeft, die woorden zeggen veel, oneindig veel....... Neen, zuster, gy moet niet wanhopen.’ Niettegenstaende die verzekering hernamen hare tranen in overvloed, en ik voelde op myne borst de hygende kloppingen haers benauwden boezems. ‘Clotilde’ zegde ik eindelyk ‘ik heb u nimmer als eene zwakke vrouw aengezien. Wees dan nu ook sterk; tracht de kalmte in uwe ziel terug te roepen. De tyd zal uw geluk voltrekken of leniging aen uwe smart brengen. Tracht de droefheid van uw gelaet te verdryven, zoo zal zy ook allengs uit het hart verdwynen, indien er zich geene hoop opdoet. - Ik besef uwen toestand, lieve zuster; voortaen zult gy niet meer alleen weenen; uw broeder zal zyne tranen by de uwe mengen. Dagelyks zullen wy te samen over uwe liefde spreken. Wildet gy uw hart aen Elisa ook openen, zy is ook bekwaem om uwe ziel te verstaen, en zal u troosten en moed geven.’ | |
[pagina 186]
| |
‘o Zy heeft met my reeds geweend, broeder; want het is eene zuster die in myne smarten deelt. Ik heb voor haer geene geheimen.’ ‘Heb dank voor dit vertrouwen, lieve zuster; Elisa verdient zulks. Thans zullen wy te samen voor uw geluk kunnen zorgen, of u troosten en moed in het hart spreken.’ Lang nog duerde onze samenspraek en wanneer Clotilde my verliet, was zy toch meer bedaerd en eene strael van hoop scheen zelfs in haren boezem gedaeld te zyn...... Ongelukkige zuster, ik voel niet dan te wel de ramp die u drukt. - Wat zal van dit alles het einde wezen? - Frans, myn vriend, myn goede vriend, wat zou uw edelmoedig hart gevoelen, indien gy van dit alles onderrigt waert!....... Wat zal ik doen om myne zuster te troosten? Mag ik spreken, moet ik spreken? Wie zal my dat raedsel oplossen?....... Neen, spreken mag ik niet; de eer myner zuster gebiedt my de strengste geheimhouding. - Zoo zegt ten minste de wereld....... Doch is dat geen valsch gevoelen, geene overeenkomst, geene huichelary?..... Myn geest verliest zich in die bedenking; één woord, één wenk ware soms genoeg om het heil, het geluk van twee zielen, die my zoo duerbaer zyn, te bewerken, en ik mag dit woord niet zeggen, ik mag dien wenk niet geven: - want de eer myner zuster verbiedt het my. - Die grondstelling schynt my niet juist, en ik moet daerop nadenken...... | |
[pagina 187]
| |
Welhoe! de maget die in hare ziel eene reine liefdevlam gevoelt; die in het geheim eenen man aenbidt, die alleen op aerde haer kan gelukkig maken, zou dit gevoel immer in haer hart moeten begraven houden en nooit zou zy het eerste woord mogen zeggen, den eersten stap mogen doen? - Vooroordeel! menschelyke dwaling!.... Waerom zou dan door den man den zelfden regel niet moeten in acht genomen worden! Bezit dan het hart des jongelings minder eerbaerheid dan dit der vrouw?....... - Wie van ons, ik of Elisa, heeft de eerste gesproken?..... - Ik weet het niet. - Onze zielen, geloof ik, hadden zich reeds alles gezegd, alvorens het eerste woord van onze lippen rolde..... Zou het ook zoo niet voor Clotilde en Frans moeten wezen?..... Eilaes! de zaek wordt voor my allengs meer duister!...... Kan er geene andere ware liefde bestaen dan die welke ter zelfder tyd in twee zielen geboren wordt! Mag niemand de eerste zyn om te beminnen?....... Ik durf daer niet op antwoorden. - Ongelukkige zuster. - Wachten wy; mogelyk zal dit zwarte uitzigt zich allengs opklaren...... | |
5 September.Ik heb met Elisa over de smarten myner zuster gesproken. Zy heeft hare droefheid by de myne gevoegd; wy hebben lang over den toestand van Clotilde nage- | |
[pagina 188]
| |
dacht, verschillende gevoelens zyn geopperd geweest; doch wy zyn tot geen besluit kunnen komen. Die verpligte werkeloosheid is pynigend.
Ik heb den vriend Frans goed gadegeslagen; doch niets buitengewoons in zyne handelwyze kunnen ontdekken. Hy is voor myne zuster, zoo als hy immer geweest is: vriendelyk en dienstveerdig. Mischien is hy meer eigen en gebruikt hy minder pligtplegingen met haer en dat is geen goed teeken. Gevoelde hy liefde, hy zou beschroomd wezen. - Clotilde gedraegt zich weerdig in zyne tegenwoordigheid; zy is gespraekzaem en doet alle haer best om haer inwendig gevoel verborgen te houden. Handelt zy, dus doende, met wysheid? Ik zou het niet durven beslissen...... Waerom toch verstaet de ziel van Frans die myner zuster niet? Beide zyn rein en zuiver, alsof zy op het zelfde oogenblik door den Almogende op de wereld afgezonden geweest waren: hare vereeniging zou niet dan gelukkig kunnen wezen.
Ik weet het niet; maer het schynt my, dat de menschen welke wy voorzigtig en scherpziende noemen, het byna altyd slechts voor anderen zyn, en hunne eigenschap verliezen, wanneer zy ze voor zich zelven zouden | |
[pagina 189]
| |
moeten gebruiken!..... Waerom ziet de anders zoo slimme Frans toch niet dat er, naest zyne zyde, eene ziel is die naer zyne ziel verlangt; dat er eene maegd naest hem stapt, voor wie hy de uitverkoren, de eerste der schepsels is? Waerom leest hy in de oogen van Clotilde niets meer dan wat haer mond zelf bekent; waerom raedt hy hare liefde niet?...... o Ik heb het dikwils nagedacht - en Wolfang had wel gelyk - de wetenschap bestaet by Frans in eenen hoogeren graed dan het gevoel. Hy kan tot de verhevene geestbeschouwingen niet opklimmen en het profetische voorgevoel is hem in geene ruime maet toegedeeld geworden. Hy is een voorbeeld van maetschappelyk mensch, hy is de verfyning van het stof, hy is het grondvoorbeeld der aerdsche beschaving: eene schoone hoedanigheid; doch die niettemin voor de verfyning der ziel moet onderdoen, zoo als het stof voor den geest..... Myn heil is groot, is onbeschryflyk! De liefde van Elisa verzaligt my! doch hoe veel grooter nog zou myn heil niet wezen, indien ik dien zweem van droefgeestigheid van de lieve gelaetstrekken myner zuster mogt zien verdwynen. Hoe onuitsprekelyk groot zou myne vreugd niet zyn, indien ik die twee zielen, die zoo vast aen de myne verbonden zyn, ook aen elkaer gesloten zag; indien Frans myne zuster begrypen kon en hare liefde met wederliefde beantwoordde. - Doch, ik twyfel aen zoo een geluk. Mischien is het hart van Frans, door zoo vele smarten reeds geschokt, voor de liefde ongevoelig geworden, mischien komt de droefgeestigheid, die op zyn gelaet zweeft, voort uit eene soort van afkeer welken hy voor de gansche menschheid begint te gevoelen!..... Doch, neen, zulks mag ik niet veron- | |
[pagina 190]
| |
stellen: daervoor is zyn hart te grootmoedig. En toch zyne vriendschap voor my is dezer dagen niet verflauwd. Ik vind immer by hem het zelfde zachte medelyden, dezelfde deelneming in myne smarten en in myne vreugden. Nog dagelyks geeft hy my de klaersprekendste bewyzen zyner innige verbroedering en aengekleefdheid. Neen, neen, ik mag, ik wil onze heilige vriendschap met zulke vernederende gedachten niet bezoedelen. Frans is my een heilige vriend, en zal my zulks blyven, dan zelfs, wanneer hy, in stede van liefde, afkeer voor myne zuster gevoelde..... Maer neen, kende hy het meisje, hy zou niet ongevoelig voor haer kunnen blyven. Doch hoe zal hy daervan onderrigt worden? Wie zal hem doen zien, indien hy zelf de oogen niet opent?...... Treurige toestand! Arme Clotilde!.....
Of zou de liefde voor eeuwig in het hart van Frans zyn uitgedoofd; zou dit heilig gevoel in zyne ziel gedood zyn, en zou zyn boezem voor geen vrouwenschepsel meer kunnen kloppen?....... Neen, dat ook kan ik niet gelooven; want dan eerst zou hy diep rampzalig geworden zyn, en ik zou van zyn geluk moeten wanhopen. | |
[pagina 191]
| |
7 September.Eene strael van hoop heeft zich voor mynen geest opgedaen. Elisa ook heeft er een goed voorteeken in gezien. Frans bevond zich vandaeg alleen in de kamer, waer Elisa en myne zuster zich, gewoonelyk eenige uren, dagelyks bezig houden met borduren of eenige andere dier vrouwen werken, waervoor eene fyne hand noodig schynt. - Ik was met Elisa tot by den ingang van het vertrek genaderd; doch wy wederhielden ons binnen te treden, daer onze opmerkzaemheid jegens onzen goeden vriend eensklaps gaende gemaekt werd. - Frans hield zich onledig met het borduerraem van Clotilde te bezigtigen; hy had zich in den zetel myner zuster geplaetst en raekte met zyne vingers de rykgekleurde bloemen aen, welke in zyde op het raem gewerkt waren. Eene zekere tevredenheid, een stil inwendig genot stond op zyn aengezigt geprent: het scheen als of hy met die prachtige bloemen eene inwendige samenspraek hield, als of hy zyne gedachten aen die stoffelyke kunstvoortbrengsels wilde mededeelen. Ook de kleine werktuigen, welke zich op het raem bevonden, nam hy in zyne handen en drukte dezelve zachtjes, als dacht hy dat daerin eene zekere kracht besloten was, welke hy tot zich wilde trekken. Soms ook bragt hy ze aen den mond, als wilde hy er eenen zoen op plaetsen. - Eenen langen tyd bleven ik en Elisa in die bespieding, welke door het zuiver van onze gevoelens en inzigten gewettigd was, voortgaen, tot dat wy eindelyk den braven vriend, als in eene diepe mymering verzonken, in den leunstoel | |
[pagina 192]
| |
zagen neêrglyden en, met eenen zachten glimlach op het wezen, onroerbaer blyven zitten. - Alsdan verlieten wy stil onze plaets en trokken terug, ons wel wachtende die mymering te komen stooren. - Zou men van eenen verliefden eene andere handelwyze kunnen verwachten? Ongetwyfeld! dat is een goed voorteeken. Hopen wy zonder van dit alles aen myne zuster te spreken. Het zou haer des te meer pynigend wezen, indien wy ons in die hoop bedrogen vonden en dit alles slechts aen eenen luim van Frans moest toegeschreven worden... Want wie weet of hy wel eens aen Clotilde dacht! Mischien herinnerde hem die prachtige bloemen blyde dingen van vroegere jaren; mischien, eilaes! dacht hy slechts aen de eene of andere vreugd zyner eerste liefde........ Doch, neen verwyderen wy die gedachten en hopen wy. | |
13 September.Onze hoop versterkt zich. - De vriend Frans zet geenen stap meer of die stap wordt bespied; hy spreekt geen woord meer, of dit woord wordt ontleed en wy zoeken naer deszelfs uitgestrektste beteekenis; hy mag niet de minste daed verrigten of twee pensoonen zyn aendachtig, om de oorzaek en het doel dier daed op te sporen; geen blik mag hy werpen of wy zien waer die blik naer toe vliegt en wat hy zeggen wil..... | |
[pagina 193]
| |
Waerlyk, indien onze inzigten iets anders dan het heil en geluk van twee zielen, die ons zoo naer verbonden zyn, ten doel hadden, wy zouden over onze handelwyze moeten blozen; thans echter zullen wy met moed en hoop voortgaen..... Ja, onze hoop is versterkt geworden! Indien wy goede opmerkers zyn - en wie zou daeraen durven twyfelen, wanneer het eene zaek geldt die ons zoo duerbaer is - indien wy goede opmerkers zyn, zeg ik, dan is onze vriend Frans voor Clotilde niet ongevoelig... Wanneer wy allen in gezelschap zyn, is hy vrolyk en geestig, en Clotilde zou voor hem niets meer dan een van ons schynen, zoo wy niet soms bemerkten dat de jongen van tyd tot tyd, dikwyls zelfs, een gestolen blik, zoo als men zegt, op het meisje werpt. - Bevindt hy zich, hetzy op de wandelingen, hetzy in den tuin, met Clotilde alleen, dan is zyne handelwyze geheel anders; in stede van vrolyk is hy droefgeestig en byna sprakeloos; hy schynt zich niet goed in zynen schik te voelen, en zyn wezen duidt eene zigtbare onrust aen. Zoo zeer wy ons best doen, om, op de wandelingen, by voorbeeld, zoo ver mogelyk van hem verwyderd te blyven, zoo zeer wendt hy integendeel alles aen, om zich telkens by ons te vervoegen. - Kan hy eenige dier kleine diensten, welke de wellevendheid medebrengt, aen myne zuster bewyzen, o dan ziet men de voldoening als op zyn gelaet uitblinken, en wanneer myne zuster hem dan eenige zachte woorden erkentelyk toestuert, dan ontwaert men weleens eenen ligten blos op zyne wangen, en zoo Clotilde opmerkzaem was, zou zy, ik ben er verzekerd van, zynen arm tegen haren arm voelen beven. - Dan, de geliefden zyn voor zich zelven weinig op- | |
[pagina 194]
| |
merkzaem, en zien zy iets, dan zyn het gewoonelyk slechts de dingen die hun gevoel tegenwerken. - Voor eene verliefde ziel weegt de vrees immer zwaerder dan de hoop...... Van dit alles hebben wy niets aen Clotilde willen zeggen. Wy geven haer hoop zoo veel wy kunnen; doch het zyn slechts woorden en wy zouden niet durven zeggen waerop onze hoop gebouwd is - want, wie weet, niettegenstaende dit alles: ons schoon gebouw kan nog wel slechts een luchtkasteel wezen...... Ook voor ons is de vrees krachtiger dan de hoop. | |
Zelfden dag.Daer even is Frans in myne kamer getreden. Hy wilde met my een gewigtig gesprek houden. Die woorden ontstelden my hevig. Wat ging hy my zeggen? Een gewigtig gesprek? Ik drukte hem de hand, en antwoordde niet. Intusschen liet hy zich in eenen zetel naest my neêrvallen en, terwyl er als een nevelkleed over zyn aenzigt lag, begon hy, met eene zachte stem, na eerst eenige keeren met de hand over het voorhoofd gewreven te hebben: ‘Myn goede Frederik, myne vreugde is groot, wanneer ik u thans beschouw: gy zyt volkomen genezen, en weldra zult gy volkomen gelukkig wezen.’ ‘Uwe groote vreugde is weinig zigtbaer, myn goede | |
[pagina 195]
| |
Frans’ zegde ik ‘op uw wezen staet slechts droefgeestigheid en verborgen hartewee te lezen.’ ‘Men kan en ten hoogsten verheugd zyn’ hernam Frans ‘en terzelfder tyd droefgeestigheid in het hart gevoelen....... Doch spreken wy daer niet over. Gelooft gy my niet, vriend, wanneer ik u zeg, dat uw geluk my de hoogste vreugde doet smaken.’ ‘Ik twyfel daer niet aen; maer weet gy dan ook ter zelfder tyd niet, dat myn geluk niet volmaekt kan wezen, zoo lang ik mynen vriend lydend zie; of denkt gy dan dat de vriendschap min krachtig in mynen boezem spreekt dan wel in uw hart....’ ‘Ik weet het, Frederik’ en een traen parelde op den wang van Frans, terwyl hy myne hand met diep gevoel in de zyne klemde; ‘o ik weet het, Frederik; doch wees om my niet bekommerd, ik bid u; stel uwe ziel gerust. De droefgeestigheid, welke gy by my ontwaert en die ik u niet wil verbergen, zal weldra overwonnen worden, en ook deze smart zal ik te boven komen...... Doch laet my myne gezegde hernemen. - Ik herhael u dat gy thans genezen zyt, Frederik, en weldra ten vollen gelukkig zult wezen, daer gy uwen hoogsten wensch zult vervuld zien. - Welnu, zoo lang gy myne hulp en zorgen noodig hadt, zoo lang ben ik getrouw aen uwe zyde gebleven. Thans kunt gy myne hulp en zorgen missen, en onze vriendschap, die toch eeuwig zal blyven, zult gy ook kunnen derven, daer gy dezelve in de liefde van Elisa ruimschoots zult vergoed vinden...’ ‘Wat beteekenen die woorden!’ onderbrak ik, met eene diepe verslagenheid. ‘Frans, Frans, tot welk besluit wilt gy daermede komen?’ | |
[pagina 196]
| |
‘Zie hier, myn goede vriend’ vervolgde hy’ Wanneer ik den dag uwer huwelyksfeest zal hebben bygewoond, wanneer ik uw geluk door onbreekbare banden zal bezegeld zien, zeg ik u, voor eenen langen tyd mischien, vaerwel, en des anderen dags vertrek ik. - Ik heb de kunst, sedert eenigen tyd, verwaerloosd; ik wil myne schade inhalen en ik begeef my naer Italiën om er de groote meesters te gaen bewonderen en betrachten.’ ‘Dat zal niet waer wezen!’ riep ik ‘neen, dat kan niet geschieden! onmogelyk!.......’ en uit mynen stoel opspringende, wandelde ik, door verbaesdheid als geslagen, eenige keeren op en neêr in het vertrek. ‘Neen, vriend’ hernam ik ‘dat kan niet geschieden! God! God!’ ‘Wees bedaerd, Frederik’ zegde hy ‘wees bedaerd, ik bid u; onze schieding zal immers niet eeuwig wezen.’ ‘Welhoe!’ riep ik, zonder op die laetste woorden acht te geven ‘welhoe! gy zoudt my slechts als een knecht gediend hebben, als een betaelde ziekendiener opgepast, als een heilige vriend myne ziel en met haer myne lichaems krachten opgebeurd hebben; gy zoudt slechts de makker myns ongeluks geweest zyn; gy zoudt slechts de smarten met my hebben gedeeld - en, nu het geluk zich voordoet, nu blyde dagen de droeve tyden vervangen, nu zoudt gy my vlugten; nu zoudt gy met my geene vreugde willen smaken, en niet willen genieten van het heil dat gy voor my bereid hebt!.... Maer weet gy dan niet, Frans, dat ik u alles, alles, verschuldigd ben! zeg, weet gy het niet!’ ‘Spreken wy daer niet over, Frederik, en nog eens | |
[pagina 197]
| |
bedaer toch. Geloof my, ik moet het land verlaten; myn geluk, de rust myner ziel hangen daervan af.’ ‘En wie, hernam ik, zal u beter kunnen troosten dan wy, uwe vrienden?’ ‘Ik zal my zelven troosten, Frederik, en niemand anders kan het. o Stem in myn voornemen toe; ik vraeg het u in den naem onzer heilige vriendschap!’ Ik bleef eenige stonden sprakeloos. Nu eerst schoot my te binnen dat het vertrek van Frans, voor eeuwig mogelyk, de hoop doodde van hem met myne zuster vereenigd te zien. En wat moest er dan van Clotilde geworden! - Myn boezem was fel geschokt op dat oogenblik, duizende gedachten doorzweefden mynen geest en ik wist niet waeraen my vast te klampen. Eindelyk sprak ik: ‘Welaen, myn vriend, ik zal u niet langer tegenspreken.’ ‘Goed zoo!’ viel Frans in de rede. ‘Doch’ ging ik voort ‘laet my toe u eenige vragen te doen. - Ik vraeg u niet of gy openhartig zult antwoorden; daervan ben ik verzekerd!.....’ ‘Spreek, beste vriend, spreek.’ ‘Is uwe oude liefde voor Teresa’ zegde ik op eenen statigen toon ‘gansch in uwe ziel gestorven?’ ‘Ik heb u daer reeds genoeg over gezegd, Frederik.’ ‘Antwoord my, vriend, ja of neen?’ ‘Ik moet u ja zeggen, vriend, en verwyt my die onstandvastigheid; dan, zoo is het op de wereld: niets is eeuwig, en ik vind daer eene zachte hoop in....’ Dit zeggende, liet Frans het hoofd op den boezem zakken. | |
[pagina 198]
| |
‘Nog eene vraeg, myn vriend’ hernam ik ‘ik heb my ongetwyfeld bedrogen; doch ik wil daervan de stellige verzekerig uit uwen mond hooren, zeg, myn goede, heb ik my misgist, wanneer ik dacht en meende opgemerkt te hebben, dat gy in uw hart een teder gevoel voor myne zuster koesterde?’ Frans werd bleek als een doode; hy verborg zich het aengezigt in zyne beide handen en mompelde: ‘Wat vraegt gy my, Frederik?’ ‘Ik vrees dat ik my zal bedrogen hebben, vriend’ zegde ik ‘doch antwoord stellig op myne vraeg, en doe my niet langer in onrust blyven. Zeg, is u Clotilde onverschillig?’ Frans borst in een luid geween los en, tusschen zyne tranen, zegde hy: ‘o Ja, die marteling moest ik nog onderstaen! God! God!’ ‘Vriend, gy doet my beven!’ riep ik ‘en myne marteling is zeker zoo groot op dit oogenblik als de uwe. o Antwoord dan toch!’ Frans stond regt, wierp zich in myne armen, en snikte: ‘Het is om haer te vlugten dat ik vertrek! verstaet gy my niet?’ ‘Gy bemint dan, myn vriend?’ riep ik met blydschap uit. ‘Ja!’ zegde Frans ‘en myn ongeluk vergroot daer door!’ ‘Gy zult niet vertrekken’ hernam ik, mynen makker met geestdrift op myne borst drukkende. ‘Neen, gy zult niet vertrekken!......’ ‘o Spreek zoo niet, Frederik: begrypt gy dan niet | |
[pagina 199]
| |
wat ik in myne ziel moet voelen en welke schaemte?...’ ‘Schaemte!..... neen, dat versta ik niet!’ ‘Gy hebt dan mynen toestand niet nagedacht; eene tweede liefde, en dan naer eens meisjes hand dingen, die my in toestand zoo ver te boven streeft.’ ‘Sedert wanneer, Frans, hebt gy ondervonden dat de stoffelyke berekening eenige kracht op my of op mynen vader bezit?’ ‘Maer myn hart, Frederik, is niet waerdig zich aen eene ziel vast te kleven als die van uwe zuster, welker reinheid nog nimmer door liefde is ontroerd geweest.’ ‘Ik doe u slechts eene vraeg, Frans: denkt gy dat gy myne zuster zoudt kunnen gelukkig maken?’ ‘o Daertoe zou my geene opoffering te zwaer wezen; daer voor zou ik bereid zyn alles te slagtofferen.... Doch verleid mynen geest niet langer, Frederik! ziet gy niet dat ik mynen drift moet overwinnen........ Dat Clotilde voor my..... o Ziet gy niet dat ik moet vertrekken!’ ‘Op myne beurt te zeggen: bedaer u!’ sprak ik ‘Neen, gy moet, gy moogt niet vertrekken, myn beste vriend. Ik ben voor u alleen geen goede opmerker geweest; myne zuster ook heb ik gadegeslagen en, indien ik u alles moet zeggen, zy zelve heeft my haer gevoel bekend. - Twee zielen die naer elkaer verlangen, vriend, verstaet gy my?’ ‘Zou het waer wezen, vriend! vriend! Neen! ik kan aen zoo een groot heil niet gelooven..... en toch ik ben harer niet weerdig.....’ En wie zou zy waerdiger kunnen vinden!..... Frans, spreek zoo niet: zich zelven vernederen, heb ik nimmer als eene deugd aenzien!..... Clotilde kent uwe oude liefde, niet waer?’ | |
[pagina 200]
| |
‘Zy kent die!’ ‘Welnu, spreek met haer, spreek zoo als altyd: openhartig, en houd u op de hoogte die u toekomt...... Belooft gy my zulks te doen?’ Na eene kleine poos stilzwygen, zegde Frans: ‘Ik beloof het u.’ ‘Geef my hierop de hand’ zegde ik ‘en nimmer verlaten wy elkander meer!’ Na eenige stonden sprak ik weêr: ‘Op de goede voornemens mag niet geslapen worden, vriend Frans; ga oogenblikkelyk naer myne zuster, open haer uw hart, en hare ziel zal voor u niet gesloten blyven. Geloof my, wanneer ik u zeg, dat het goede meisje naer die samenspraek verlangt.’ Met een kloppend hart is Frans het gasthof uitgestapt en heeft zich naer de vrouwen begeven. Ik blyf hem hier terug wachten.
De twee gelieven hebben gesproken. Beider harten hebben zich ontsloten, beider gemoed heeft zich uitgestort. Hunne droefgeestigheid is thans in vreugde verkeert, en myne vreugde is er hooger mede geklommen. Nu, ja, nu zal myn geluk volmaekt zyn!..... Het moet een gevoelvol tooneel geweest zyn. - Frans heeft my, zoo goed mogelyk, de woorden herhaeld die er gewisseld zyn. Brave jongen! teêrhartig meisje! Tot in de bekentenis-zyner liefde, is Frans immer de stoffelyke Frans, de rekenkundige Frans gebleven. - | |
[pagina 201]
| |
Hy heeft zyn geschokt hart met nauwkeurigheid ontleed en blootgelegd. Hy heeft dit hart afgeschilderd als weleens door eene andere liefde ingenomen geweest zynde, er by voegende, dat het thans zich van het oude gevoel zuiverde en weldra, indien zyne liefde beantwoord werd, gansch gereinigd zou wezen. - Clotilde heeft hem de hand toegereikt en in eenvoudigheid verhevene woorden gesproken. Beide hebben eindelyk van vreugde geweend. | |
14 September.De zelfde dienst welken Frans my over eenige dagen bewezen heeft, heb ik thans voor hem moeten vervullen. Ik heb mynen vader de liefde van Clotilde en van mynen vriend moeten kenbaer maken. Verwonderd stond de brave man, diep verwonderd; doch ik heb geene moeite gehad om hem de vraeg te doen inwilligen. ‘Twee nieuwe kinderen te gelyk!’ riep hy eindelyk ‘Wat zal moeder te vreden zyn..... Daer even ontvang ik eenen brief van de brave vrouw, waerin zy met vreugde over uwe toekomstige vereeniging spreekt. Wat zal zy thans zeggen, nu ik haer een tweede nieuws van dien aert zal mededeelen........... Ik wil haer vandaeg nog schryven.......... Clotilde heeft het op zich genomen de belooning van den goeden Frans te worden: waerdiger kan ik zyne vriendschap niet erkennen. Deze dag is we- | |
[pagina 202]
| |
derom een der blyde dagen geweest welke in myn leven onvergankelyk staen opgeteekend.’ Het was eene algemeene uitboezeming van vreugde. Vrouw Klara scheen niet de minst gelukkige: zy bemint Frans als haren eigen zoon, en Clotilde had reeds lang haer zuiver hart veroverd. Frans schynt de gelukkigste der stervelingen. Hy durft thans aen de kracht en de uitgestrektheid zyner liefde gelooven en, met tranen van vreugde op het gelaet, heeft hy my reeds meermalen gezegd: ‘Ik zal dan eindelyk eenen vader en eene moeder terug vinden; ik zal geene verlatene weeze meer zyn.’ De zachte vreugde van Clotilde beschryven is onmogelyk; zy denkt thans aen geene droefgeestigheid meer; zy is sterk geworden door de liefde van Frans, waervan zy zich van stond tot stond meer kan verzekeren: hare stille vrolykheid van geest is gansch terug gekomen, en ik herken weêr de vorige blyde Clotilde. Weldra ook zal Frans zyne oude natuerlyke blygeestigheid terug vinden, en de algemeene vreugde kan daerdoor niet dan vergroot worden. | |
17 September.Ons beider huwelyk zal op den zelfden dag plaets grypen. Zoo is het beslist. - Den zelfden dag der verbindtenis vertrekken wy allen naer Antwerpen. Klara | |
[pagina 203]
| |
zal ook medegaen, en bevalt haer het verblyf in de Scheldestad, dan zal zy er denkelyk voor altyd haren woon vestigen. De twee huisgezinnen of, om beter te zeggen, de dry zouden er alsdan slechts een enkel meer uitmaken, waer de banden der tederste liefde en vriendschap al de leden onwrikbaer aen elkaer zouden sluiten. - o Die gedachte vervult ons aller zielen met eene hemelsche blydschap!..... Welk een heil, welk een geluk op aerde zal met het onze kunnen vergeleken worden!...
Ik en Frans hebben gisteren den ganschen dag doorgebragt met voor Elisa en Clotilde de kleinooden te kiezen, welke zy op den bruiloftsdag zullen aendoen. Kostbaer doch eenvoudig zyn die versiersels. En toch niets kan onze geliefden in onze oogen schooner maken dan zy zyn. Welk een sieraed kan tegen hare engelen zielen opwegen! Waer is het opael dat zachter en schoonere kleur bezit dan de oogen van Elisa, en welk een ryk gesteente, zegt Frans, bezit dien zachten, dien fluweelen gloed welke in de bruine oogen van Clotilde te ontdekken is? En mag de glinstering des diamants wel by den zieldoordringenden glans van beider hemelsche blikken vergeleken worden!.... Beide zullen in de witte zyde gekleed zyn; hare reine zielen vragen zulk een kleedsel..... De hemelgeesten zyn ook in het wit uitgedoscht. | |
[pagina 204]
| |
22 September.Alles is geregeld. Morgen zal de plegtigheid des huwelyks plaets grypen, twee rytuigen zullen in gereedheid zyn en, twee uren na de plegt, vertrekken wy naer Antwerpen..... naer Antwerpen..... naer myne moeder!... Ik schryf niets meer. De woorden ontbreken my om myne inwendige vreugde af te schilderen. Slechts het gevoel alleen kan dit alles beseffen! - Elisa! morgen zyt gy de myne, onverbreekbaer de myne: uwe goddelyke ziel, uw hemelsch lichaem! gansch zult gy aen my verkleefd zyn!..... Eeuwig zal ons heil wezen!..... En gy, Clotilde! en gy, myn goede Frans, myn eeuwige vriend, ook uw geluk zal onverbreekbaer bezegeld zyn!..... Heil! eeuwig heil voor ons allen!..... |
|