Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het verlaten meisje. Lieve kindje, gij, mijn trooster En te zaâm mijn harteleed, Ach! heb nooit het hart uws vaders; Want uw vader was ons wreed. Hij, hij liet ons, de verrader, Aan verachting blootgesteld, Aan den spot ten prooi gegeven Van der wereld laf geweld. Ach! hoe streelend, hoe verleidend, Hoe betoovrend was zijn taal, Toen hij zwoer, met vurige eeden, Eens te worden mijn gemaal! Hoe ontroerend was zijn sprake, Als hij op mijn kloppend hart Rusten mocht, bij warme kussen, Sprak van zijne liefdesmart. Ach! hoe schoon was hem het aanzicht, Hoe ontvlamde hem het oog, Als 't zich in mijn oog mocht spieglen En hij smeekend voor mij boog... [pagina 184] [p. 184] En wanneer zijn gloênde lippen Nederzegen op mijn mond En 't gevoel mij 't hoofd verwarde, En de liefde mij verslond. O dan dacht ik niet, onnoozle! Dat zijn lonk was valsche lach, Dat hem logen op de lippen En verraad in 't harte lag!.. Liefste kind, gelijk uw vader. Wees van aanzicht schoon als hij; Doch heb nooit zijn valsche ziele, En blijf van verraden vrij! Vorige Volgende