Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een wensch O zoo ik slechts te wenschen had, Een ding was zeker mijn: Ik schudde 't menschenkleedsel af En wilde een zwaluw zijn. Een zwaluw met een fijnen bek, Met donkerbruine veêr, Met sterke vleuglen, vurig oog, En leden fijn en teêr. Dan zocht ik, ja, mijn rustplaats uit Waar 't mij het schoonste scheen, Aan 't hooge van een torenspits In uitgehouwen steen. - Neen, dichter bij der menschen woon, Nabij een frisschen hof, Waar mij soms 't lied eens maagdelijns Zoo zachtjes de ooren trof. O ja, ik wilde zwaluw zijn, Dan kon ik, vrank en vrij, De breede lucht doorzweven met Een gaaiken aan mijn zij. Dan trok ik, wen de winter naakt, Met de andre vogels meê Naar zachter streek en warmer land, Naar ander volk en steâ. [pagina 170] [p. 170] En telkens wen de zon haar gloed Op mijn geboortestrand Weêr voelen liet, toog ik terug Naar 't lieve vaderland, En deelde de andre vogels meê, Wat ik op mijnen tocht Had vreemds en wonderbaars gezien En ondervinden mocht. Dan leerde ik aan mijn talrijk kroost, Hoe de innerlijke vreugd Op aarde steeds het loon toch is Van eerlijkheid en deugd, En hoe men vrij en rustig blijft Wanneer men, braaf van hart, Zich nuttig maakt, en hoe men dan De wreede sperwers tart; Hoe men voor niets dan vreezen moet; Zijn leven ongestoord Kan slijten, waar men zich bevindt, In 't vreemde of vaderoord. O ja, ik wilde een zwaluw zijn! Dan liep mijn leven zacht En werkzaam af, tot bij den boord Der eeuwge vredenacht! Vorige Volgende