Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Aan eene moeder Ween, o moeder! zucht en ween! Laat uw wrange tranen vloeien; Laat ze uw bleeke wang besproeien; Ween, o moeder! zucht en ween! Ja, daar ligt uw arme kind; Gistren nog zoo frisch en blozend, Gistren nog zoo zacht en kozend, Jaren reeds zoo teêr bemind. Geurig als de lenterooen, Die in 't open veld daar staan, Zag men 't op zijn stengel blozen En 't is als de roos vergaan. O, 't was slechts een lenteroos, Rijk aan zachte balsemgeuren, Rijk aan gulden hemelkleuren En aan aardsche pracht en bloos.. En, gij weet het - lentebloemen Zijn toch steeds van korten duur; In de pracht waarop zij roemen. Leest men klaar haar stervensuur. Tengre bloemen sterven licht... O, dat stond zoo klaar te lezen Op het blozend, zachte wezen Van uw teder, lieve wicht. Ja, dat las men in den engel, Gistren prijkend op uw schoot, Gistrend dartiend, blij en streelend, Thans daar in zijn wiegje dood. Ween, o moeder! zucht en ween! Laat uwe bittre tranen vloeien; Laat ze uw bleeke wang besproeien; Ween, o moeder! zucht en ween! Vorige Volgende