Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] Wiegelied Slaap, mijne lieve kleine, Sluit uw oogskens toe; Gij zijt van het spelen Immers mat en moê. Dierbre schat, door God geschonken, Ik zie in uw donker oog Vaders vrijen blik reeds vonken, Die nog niemand ooit bedroog. Stuur dien blik steeds onbewogen Vlak den menschen in 't gezicht En sluit nimmer, kind, uwe oogen Voor der waarheid glansend licht. Maar nu, lieve kleine, Sluit nu de oogskens toe; Want gij zijt van 't spelen Immers mat en moê. Laat dien lach nu maar verdwijnen; Kind lief, in uw zachte rust, Zal een engel u verschijnen, Die u op de wangen kust En de schoonste vreugdedroomen Aan u jonge zinnen biedt, Vreugden die u niet doen schroomen, Zooals soms op aard geschiedt. Maar nu, lieve kleine, Laat dien gullen lach; Morgen kunt gij weder Spelen gansch den dag. Houd uwe armkens onder 't deken, Woel zoo niet en blijf getroost. 't Zal u later niet ontbreken, Om uwe armen onverpoosd Aan het werken te beproeven; Maar hebt gij uw vaders aardt, Dan zal 't werk u niet bedroeven: Slaven is ons lot op aard, Rust nu, lieve kleine; Want het wordt reeds nacht: Slapen doet u groeien En verleent u kracht. Waarom nu die kleine beenen Opgestoken lieve guit! Wilt ge u moeder dan doen weenen? Kom, steek gauw die beentjes uit. [pagina 160] [p. 160] Kind, hoor naar uw moeders reden, Spartel toch u niet meer bloot: Rechte slaap maakt rechte leden, En zoo wordt ge eens goed te poot. Slaap nu, lieve kleine, Slaap en houd u recht; Reeds te veel op aarde Zijn er krom en slecht. Maar ik zie! gij hebt 't begrepen: Beentjes recht en armkens stil En de kijkers toegenepen... Kind, doe immer wat ik wil; Wees gehoorzaam, en uw zonen, Zoo God u het leven spaart, Zullen later u beloonen En u wacht de vrede op aard. Rust, mijn lieve kleine, Van het spelen moê; Rust in Godes armen, Slaap tot morgen toe! Vorige Volgende