De duivel
Vrienden, zegt, wat is de duivel,
Van wien ieder is vervaard?...
Heeft hij pooten als een ezel,
Heeft hij horens en een staart?
Is hij door een stank omgeven?
Braakt hij vuur uit neus en mond?
Loopt hij, om een prooi te vinden,
Dagelijks de wereld rond?
Vrienden, wilt het niet gelooven.
Zag hij er zoo aaklig uit,
Dan zou ieder van hem vluchten
En hij vond geen enklen buit.
Neen, de duivel is heel anders:
Geest van licht en duisternis,
Kan hij alle vormen nemen
En ik weet wat dat hij is. -
Als gij, jong en onervaren, Met een nuchtre kalverbrein,
Naar geen goeden raad wilt luistren
En reeds denkt een man te zijn;
Als ge uwe ouders durft versmaden
En met hunne lessen lacht.....
Dan, dan hoort gij naar den duivel,
En hij krijgt u in zijn macht.
Als gij ouder zijt geworden
En men u tot werken drijft,
En ge, in vadzigheid verzonken,
Nutloos op de wereld blijft.
Dan, dan zit de luie duivel
Schrijdelings u op den nek,
En hij fluistert u in de ooren:
Al wie werkt is slechts een gek!
Als gij, in uw jonglingsjaren,
Aan een schuldloos meisje zegt:
Dat gij 't hart voor haar voelt branden,
Dat uw inzicht is oprecht...
En gij haar zoo kunt bedriegen
En hare eer, haar eengen schat,
Wreed ontrooft, - dan heeft de duivel
Uwe ziel voor goed gevat.
Als gij, in den echt getreden,
Laffelijk het woord vergeet,
Dat ge uw vrouw eens hebt gezworen,
En geen vreugd, maar smart en leed,
| |
Enkel haar doet ondervinden;
Dan zijt ge in des duivelsklauw,
Die u tot een beul doet worden,
Voor uwe arme, brave vrouw.
Als men u mag vader noemen,
En ge uw kindren niet bemint,
Als gij in uw booze leven
In het slechtdoen blijft verblind,
En uw voorbeeld 't hart der kleinen
Van de deugd en plicht vervremdt,
Dan houdt u de booze duivel
In zijn ruwen klauw geklemd.
Als uw ouders, oud en machtloos,
Honger lijden door uw schuld:
Gij, als zoon, hen durft miskennen
En uw plichten niet vervult;
Als gij 't harte niet voelt breken,
Bij het zien van hunne smart
Dan, dan zit de zwarte duivel
In uw diep bedorven hart.
Als ge uw vrienden durft verraden,
Uit uw boezem durft verbannen,
En voor alle deugd blijft koel;
Als gij de onschuld kunt zien lijden,
In het kwaad genoegen vindt.....
Dan, dan zijt gij zelf een duivel
Of gij zijt zijn beste vrind!
Als ge eens anders goed durft nemen,
Of de faam uws broeders rooft,
En als in uw zwart geweten
Alle wroeging is verdoofd;
Als gij spot met woord en eeden,
Uit gewoonte doet het slecht.....
Dan zijt gij aan al de duivels
Onverbreekbaar vastgehecht.
Vrienden, dat. dat is de duivel,
Dien men in zijns binnenst voedt,
En die soms ook brave zielen
Voor zijn aanval schrikken doet. -
Die met pooten, staart en horens
Heeft op aarde nooit bestaan,
En dient enkel om de kindren
Vroeg doen naar het bed te gaan.
|
|