Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 135] [p. 135] Ada. Aan mijnen vriend G. Guffens, kunstschilder. Ada was rijk in kasteelen en land, En schoon als een morgen der lente; Graaf Wilford beminde ze en dong om heur hand; Hij knielde voor haar, en sprak: ‘Jente Jonkvrouwe, gij hebt mijne zinnen ontroerd; Ik min u zoo vurig, zoo teder; Gij hebt mij het heil van mijn leven ontvoerd, O, schenk mij de vreugde toch weder! 'k Bezit en kasteelen en beemden en woud En dorpen en duizenden laten. Kom, heersch als gravin op kasteelen en woud En op mijn vazallen en laten. Zie, hier is een schrift, dat ons trouwe bevest, En hier is mijn grafelijk wapen. En 'k zweer u!’ hier sloeg hij de hand op 't gevest Zijns degens. ‘Ik zweer bij dit wapen, ‘Nog nimmer door breuk van getrouwheid besmet, U te eeren als vrouw en vorstinne, U te eeren als parel van 't huwelijksbed, Als 's levens getrouw' gezellinne!’ - ‘o Graaf’ sprak de freule, ‘o dan ook, wanneer Ik 't jawoord aan u wilde geven, En was mijne liefde als uw liefde zoo teêr, Dan kon ik het niet van mijn leven! ‘Gij weet het: mijn neefis zoo wreed en zoo slecht: Hij voelde mijn min ook ontsteken.....’ - ‘Hij trede met mij in een doodend gevecht!’ Riep Wilford ‘en ik zal u wreken!’ - ‘Wie spreekt daar van wreken!’ zoo klonk er een woord. Neef Karel stoof binnen de zale. ‘Wie spreekt daar van vechten, van dood en van moord! Dat hij zijn gezegde betale!’ ‘En reeds lag graaf Wilford ten gronde gedrukt, En Karel ontwrong hem zijn degen, Zijn zegel en handschrift, en hield hem gebukt, En riep in zfjn woede hem tegen: ‘Wie mij, in mijn burgslot, durft honen en tart, Zal dra zijn belooning verwerven! Daar, lig daar!’ Meteen plonst hij 't staal in het hart Des graven, en juicht bij zijn sterven. [pagina 136] [p. 136] En Ada viel neêr, in bezwijming, ten grond; En Karel greep 't lichaam des graven, Hij sleepte 't de zaal uit op d'eigensten stond En deed het in stilte begraven. Dan kwam hij terug, en hij sprak tot zijn nicht; ‘Ik geef u drie paar volle dagen, En zoo gij als bruid in mijn arm dan niet ligt, Dan heeft ook uwe ure geslagen!’ Twee dagen verliepen en Ada was heen, Men wist niet waar toe zij zich wendde; Doch weldra verscheen er een leger voor 't steen En Ada aan 't hoofd van de bende. De storming begon en het krijgerenrot, Als razend, door wraaklust ontsteken, Vermoordde den ridder, verwoestte het slot, Om Wilford en Ada te wreken. Vorige Volgende