Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] Toen mijn meisje mij een geschenk wilde doen. Meisje, schenk mij toch geen bloemen; Zij verslensen. - Geen gesteent, Waar de dwazen slechts op roemen, Waaraan wulpschheid 't schoon ontleent. Waarom wilt gij dat die siersels Blinken op mijn gloênde borst; Kunnen dan die nietigheden Laven liefdes vuurgen dorst? Denkt gij, lieve, dat het ringsken Dat gij aan mijn vinger stoot, Onze liefde kan vermeêren: Onze liefde is reeds zoo groot! Denkt gij dat 't een zinnebeeldje Van oneindigheid moet zijn! Meisje, zeg mij, kan ons liefde, Kan ons minnen anders zijn? Maar: ‘herdenking!’ zucht gij zachtjes, Ja, ik zie 't er op geprent..... Maar, herdenking! - Weet gij, meisje, Dat dit woord ons liefde schendt? Want, de liefde, zij is eeuwig En blijft altijd even schoon, Even jong en even vurig: Eeuwig schittrend is haar kroon. Wee! zoo ooit de koel herdenking In ons harte binnensluipt! Wee, geliefde, zoo die knaging Ooit ons in den boezem kruipt! O, dan is de min verdwenen, En alleen een nare pijn Doet 't herdenken ons gevoelen; 't Doet ons diep rampzalig zijn..... Neen dan, lieve, geen geschenken, Slechts voor lage min bereid; Maar een kus van heilge liefde, Dat alleen is zaligheid! Dat is meer dan alle schatten, Meer dan zilver of koraal, Meer dan goud en diamanten; Want het is der liefde taal! Vorige Volgende