Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Schoon en schooner. Ja! 't is schoon, wanneer de zefiers 's Avonds, in het geurig bosch, Door de zachtgekruinde linden, Vieren hunne lustjes los; - Doch wanneer des zefiers adem Dartelt op mijn meisjes koon En haar lokken zacht doet beven: O, dan is het eens zoo schoon! Schoon, ja zijn de kalme stralen Van de zachte, zilvren maan En 't geflonker van de starren Op de donkre hemelbaan; - Maar wanneer het licht der mane, Van den hoogen sferentroon, Glimt in mijn geliefdes blikken, O, dan is het wonderschoon! Schoon is 't, ja, bij kalmen avond, 't Hoofd door 't werken mat en loom, In een ranke boot gezeten, Voort te dobbren op den stroom; - Doch wanneer ik dan een kusje Van mijn liefste krijg ten loon En wij stil van min gewagen, Dan is 't overheerlijk schoon! Vorige Volgende