Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Nina's liefde. O, neen! Gij kent van 't heilig minnen De hemelzaalge vreugden niet; Gij die den boezem slechts voelt kloppen, Wanneer uw minnaar op u ziet, En die uw geest niet, opgeheven, In hooger wereld dan voelt zweven, Waar weelde grooter schatten biedt. O, neen! Gij zijt aan 't stof geklonken; Gij kent geen hemel dan op aard; Op 't uiterlijke schoon verslingerd, Is u de ziele weinig waard. Gij voeldet nimmer 't hoog gevoelen. De reine min in 't harte woelen, Uw blik klom nimmer hemelwaart. Gij kunt de hooge vreugd niet kennen, Die de Almacht in der menschen hart Zoo milderijk heeft laten vlieten; Gij kent geen teedre minnesmart, Die soms twee zielen samenstrengelt, Haar hooge vreugde en heil verengeit En de ongelukken moedig tart. De liefde brandt slechts in uw boezem, De liefde spreekt slechts door uw mond; Uw ziel blijft vreemd aan wat uw gloênde, Uw roode wang zoo luid verkondt. En 't glinstren van uw flikkrende oogen Is voor uw ziel een ijdle logen, Die k lang, o Nina, reeds verstond... [pagina 78] [p. 78] Neen, meisje, neen; zoo kan mijn ziele Aan uwe ziel niet kleven, neen: Het heil der liefde ligt niet enkel In 't stoffelijke hier beueên; De min moet aardsch en hemelsch wezen, 'k Moet ze in uw oog en ziele lezen: Ik wil geene aardsche liefde alleen! Vorige Volgende