Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Liefdesuur. Schuitje, dobber zachtjes voort, Voer mij naar dit eenzaam oord, Waar in groene frissche dreven, Door den zomergeur omgeven, Niets de kalme ruste stoort. Schuitje, dobber, dobber zacht; Weldra zend de koele nacht Zijne frissche schaduw neder, En de nachtegaal zingt teder Zijne zoete minneklacht. Weldra zal de zilvren maan Aan den starrenhemel staan, En het ondoordringbaar donker Zal voor 't zacht en lief geflonker Der vorstin des nachts vergaan. Zielbetoovrend is die stond; Dartel, zefier, dartel rond. Meng uw zuchten bij 't geklater Van het kabbelende water, Dartel, zefier, vrij in 't rond. Zie de schaduw daalt reeds neêr Op het spieglend kalme meer, Rijkgetint met duizend kleuren, En der waatren frissche geuren Klimmen telkens meer en meer. Alles ademt ruim en vrij, Alles spreekt van melodij; En de beekjes, die daar bruisen, En de windjes, die daar ruischen, Vormen meê de harmonij. 't Zonnevuur is thans gebluscht, Gansch het aardrijk haakt naar rust; Door de schaduw overtrokken, Voelt het zich ter sluimring lokken, Door natuur in zwijm gekust. [pagina 73] [p. 73] Zachte sluimring der natuur, Gij verkondigt mij het uur, 't Uur der heiige, reine liefde Die mij eens den boezem griefde En nu streelt - het hemelsch uur! Schuitje, vlieg nu, vlieg nu voort, Toover mij in 't eenzaam oord, Bij die frissche hooge linden, 'k Zal er thans mijn meisje vinden: Trouw en heilig is haar woord. Vorige Volgende