Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Vermaning. Kent gij, vriend, des werelds baan; Weet gij wat al zware zorgen In de toekomst zijn verborgen, Kent gij 't wrange van een traan; Weet gij al wat bittre gal Men uit 's levenskelk moet proeven, Drank die uwe ziel bedroeven En uw boezem zengen zal? Weet gij hoe het aardsche pad Is bedekt met doornenstruiken En hoe raar een bloem ontluiken En ons schenken mag haar schat; [pagina 48] [p. 48] Weet gij hoe de deugd is raar, Hoe het korte menschenleven Gansch met weedom is doorweven. Weedom voor den boezem zwaar! Weet gij hoe het slecht ten troon Wordt gevoerd, hoe dat de deugden Zijn gehaat, en zeiden vreugden Voor het weldoen staan ten loon? - Neen, uw jonge geest, mijn vrind, Kan de wereld niet bevatten; Gij ziet slechts de valsche schatten Waar zij de oogen door verblindt. Op des levens praalbanket Ziet gij niets nog dan genuchten; Op het binnenst van de vruchten Hebt gij nog niet goed gelet. Bij de droomen uwer jeugd Ziet gij alles vol van weelde; Bij 't genot dat gistren streelde, Droomt gij de eeuwigheid der vreugd. Alles lacht u in 't verschiet, En gij denkt, dat uwe jaren Blijde zullen henen varen, Immer vrij van 't naar vevdriet. O, leer toch dien blinden staat, Voor dat nog uw hart mag rijpen, Eens voor goed, mijn vriend, begrijpen, Wacht gij langer: 't is te laat! Eens toch moet het nevelkleed Van uw duislige oogen vallen; Eens hoort gij den noodkreet schallen Van het hartbeknijpend leed. En is dan uw tenger hart Voor het onheif niet gewapend, Blijft gij lang, als nu, noch slapend, Dan bezwijkt gij voor de smart. O dan vloekt gij 't zware wicht, Da; u op de zwakke leden Vallen zal, u zal vertreden, Dan hervindt gij nimmer 't licht. Leer dan, vriend, eer dat uw jeugd Onbezonnen is vervlogen, Leer wat waarheid is en logen, Enkel schijn of ware vreugd: [pagina 49] [p. 49] Wapen u, eer dat de strijd Nog voor goed heeft aangevangen; Blijf in geene netten hangen, Ken de waarde van den tijd. Schud de dwaze kleedsels af, Die tot nu uw leden gorden; Denk wat dat gij eens moet worden, Voor gij plaatst den voet in 't graf. Zie het onheil onder 't oog, Ga zijn strenge lessen leeren, Weet u als een man te weren En hou moedig 't hoofd omhoog. Zie dan stout de toekomst in, Wapen u en zonder schromen Vaart gij door de wildste stroomen: 't Einde raakt aan het begin! Vorige Volgende