Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan eenen ontmoedigden vriend. Neen, vriend, niet sterven, neen: gij kent van 't aardsche leven Het wrangste zuur nog niet; Gij hebt den alsemkelk, aan ieder mensch gegeven, De mate van 't verdriet Noch niet geledigd; neen, gij kent van 's werelds rampen Het duizendste gedeelt Noch niet, mijn vriend! en gij zoudt niet meer willen kampen; Den moed, den mensch bedeeld, Zoudt gij miskennen en uit uwe ziel verbannen En zeggen: ‘'k Heb geleefd, Ik heb genoeg gewroet in netten die me omspannen En voor het lot gebeefd; Het kleedsel dat mij brandt, te nauw mij houdt omsloten, Dat kleedsel schud ik af, En ben ik niet geteld bij 's werelds vreugdgenooten, Mij blijft de vreugd van 't graf!’ - De vreugd van 't graf! - mijn vriend, wat is de vreugd der dooden? De dichter zegt: een slaap!.... 't Is mogelijk: - een slaap; maar, vriend, het is een looden, Een vreugdelooze slaap. Het is: niet meer bestaan! Van al de zware smarten. Die op des werelds dal Der menschen zwakken geest en zielen kunnen tarten, Is die de zwaarst van al. O, wat de dichter zegg', geloof niet aan zijn zingen; Verleidend is zijn woord, En hij spreekt altijd niet wat hij, in hooger kringen, Bij de Almacht heeft gehoord. Hij loochent dikwils, ja, zijn godlijk, innig wezen En legt ons dingen bloot Die hij in 't vuige boek der wereld heeft gelezen, Het boek van glans ontbloot. [pagina 43] [p. 43] Er is een andre stem. mijn vriend, een stem die zachter Ons in de ziele klinkt; Zij spreekt ons moed in 't hart, en toont ons wat dat achter Het aardsche leven blinkt. Zij zegt ons: ‘Blijft met moed den zwaren post bewaren, U toevertrouwd door God, Doorworsteld de aardsche zee, haar stormen en gevaren, Verbijt het nijdig lot. Houd immer 't hoofd omhoog, wat stormen om u gieren, En ken geen laffen schrik; Blijf moedig als een held het zwaard in 't strijden zwieren, Met onverschrokken blik. Volvoer de zware taak op aarde u voorgeschreven, Toon dat u kracht beviel; Geniet de weldaân ook, u soms een stond gegeven, Met opgeruimde ziel. Steeds moedig in den strijd, bedaard in ongelukken, Onbuigzaam voor de smart; Toon dat gij nimmer voor des werelds ramp wilt bukken, Hoe nijdig zij u tart'!’ Dit slechts, dit slechts, mijn vriend, zal in uw' bangen boezem De rust herkeeren doen, En met gelatenheid zult ge u met zuren droezem En zoeten honig voên; En wen het uur dan slaat, dat u van d'aardschen kluister Moet maken los en vrij, Dan vlucht gij van onze aard, dan leeft ge in eeuwgen luister, In eeuwge harmonij! Vorige Volgende