Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Eer aan hem alleen! Hem! den eeuwgen ongeboren Die in 's hemels tempelkoren 't Al aan zijne voeten ziet; Voor wie de englen, neêrgebogen, In verrukking opgetogen, Zingen 't eeuwig hoogelied! Hem alleen zij lof en eere, Hem alleen ons dankbetoon: Hem, der heemlen Opperheere, Hem, den Heer van d'aardschen woon! Vorsten wegen in zijn handen Als de slaaf, door dienstbre banden, Op de wereld zwaar bevracht. Nutloos wil men zich verheffen; In zijn oog schijnt alles effen: Nietig is Hem de aardsche pracht! Hij, Hij is ons aller vader En zal eens ons rechter zijn; Allen zijn Hem even nader, Allen zullen de eersten zijn. Op den troon of laag vertreden, Allen kunnen hunne beden Op doen stijgen tot het oor Van dien Eeuwgen, Onbegonnen, Bij wiens glans de starren, zonnen Zijn als flauwe nevelgloor. Wie, door druk en wee bevangen, Op ons treurig aarde lijdt, Zal van Hem zijn loon ontvangen Bij het einde van den strijd. En wie hier, op aard verheven, In de pracht en weelde leven, Zullen, als de laatste knecht, Haveloos van de aard verdwijnen, Arm en naakt voor Hem verschijnen, Nederknielen voor zijn recht. [pagina 42] [p. 42] Hem alleen dan lof en eere! Hem alleen ons dankbetoon: Hem, der heemlen Opperheere, Hem, den Heer van d'aardschen woon! Vorige Volgende