Volledige werken. Deel 13
(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Wat is dit warme vuur, dat ons de borst doet kloppen
En op doet wellen 't jeugdig bloed,
Ons zielen veerkracht geeft, van de aard ons kan ontheffen,
In schooner oord ons leven doet?
Wat is de kunst, mijn broêrs? - O, wie, wie zal 't ons zeggen?
Is zij een straal van Godes gloor,
Dien hij der duistere aard heeft vaderlijk geschonken,
Om ons te wijzen 't echte spoor,
Dat tot den hemel leidt, het rijk van 't eeuwig schoone,
Waar slechts volmaaktheid heerscht en troont,
Waar men geen stof meer kent, waar onze ziel, ontsluierd,
In Godes geest versmelt en woont?
Of is die zielenkracht een deel der Godheid zelve,
Dat zij den mensch geschonken heeft,
Dat ons aan haar verbindt, dat ons aan haar doet denken,
Waardoor zij in ons woont en leeft? -
O, laat het een geheim, door Godes wil omsluierd;
Eerbiedgen wij zijn heilig doel;
Wij voelen in ons ziel, wat onze tong in woorden
Niet stamelt: kunst is slechts gevoel!
Gelukkig die, wier brein door 't hemelsch licht verhelderd,
Zich sterker voelen door Gods kracht,
Die soms, van 't stof ontlast, in hoogre wereld zweven
En klaar zien in den aardschen nacht.
Hun is de vreugde zacht en zoeter dan voor andren,
Hun weegt geen smart als looden wicht
Op 't weeke hart. Zij zingen bij de vreugd - en smarten
Zijn door hun zangen ook verlicht.
Het doel der kunst is één, doch duizend zijn haar stemmen:
Aan die 't penseel, dat ons in kleur
Der vaadren grootheid maalt, natura's schoon herspiegelt
En 't balsemt met der kunsten geur;
Aan die de bijtel, om het marmer te doen spreken;
Aan die de zachte melodij,
De gulden harp om onze zielen te vervoeren,
Te baden doen in harmonij.
Aan die het brandend woord, dat doordringt tot de harten,
De zuivre driften hooger voert,
Het vuige geeselt met de roede der kastijding
En bloemen om de deugden snoert.
Aan allen reuzenmacht! Aan allen de overheersching!
Aan allen grootsche zielenkracht,
Die van den hemel tuigt, waarvan zij nederdaalde:
Aan allen iets van Godes macht!
| |
[pagina 30]
| |
De schepter van de kunst is groot en schoon, mijn broedren,
Is groot en schoon alleen op aard!
Geen stoffelijk genot kan zoo de ziel bekoren,
Geen rijkdom is der kunsten waard.
O, heilig is de kunst - en heilig moeten wezen
Die zij haar lievelingen noemt
En met haar vuur bedeelt, die men in geestverrukking
Als haar gewijde tolken roemt.
En groot ook, broedren, groot en heilig zijn de plichten,
Die ons het hooge kunstgevoel
Als wetten voorschrijft: 't heil van onze landgenooten,
Het heil des menschen is zijn doel.
Gij die de hooge gaaf des geestes hebt verkregen.
En op ons heerscht, u is de taak,
De grootsche taak bestemd, de zielen te vereedlen:
De kunst is der beschaving baak!
Aan u, de dwinglandij met ijzren roê te geeslen
En te doen bukken voor het recht;
Aan u, de vrijheid van den lande te verdeedgen,
Aan u, het doemen van het slecht;
Aan u, het bijgeloof uit zijne duistre holen
Te schoppen en, bij klaren dag,
Zijn masker voor het oog uws broeders te doen vallen
En het te scheuren als een rag!
Aan u, de bastaardij van onzen grond te wenden;
Aan u, den roem van 't voorgeslacht,
De reuzendaden van het statig, grootsch verleden
Te onttrekken aan der eeuwen nacht,
En in hun rijken glans voor de oogen weêr te voeren,
De zonen op der vaadren gloor
Te wijzen en hun geest, door valschen schijn bedrogen,
t' Herbrengen op het echte spoor!
Aan u, te werken om den roem nog te vergrooten,
Den roem der vaadren en hun deugd;
Aan u, de zielen van uw broedren te beschaven,
Te koestren in de reine vreugd!
Aan u, beschavingstaai op aarde te verspreiden;
Aan u 't verzachten van de smart
Die op de menschheid kleeft, des levens zon verduistert,
Aan u 't vereedlen van het hart!
Aan u, het waar geluk, het heil op aard te strooien,
Aan u 't verzaalgen van ons lot;
Aan u te tuigen van uw oorsprong en bestemming:
Gij, tolken van den goeden God!
|
|