Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Er zijn in 't leven. Er zijn in 't leven sombre dagen, Wen 't hart, vergald door angst en wee, Schijnt in den boezem weg te krimpen En wen de ziel geene enkle beê Ten hemel sturen kan, en de aarde Ons als een naakte woestenij Voor de oogen staat en wij slechts hooren Den grijns der laffe spotternij! [pagina 28] [p. 28] Dan helt de schedel zwaar voor over, Dan tuurt het oog slechts op het stof, Dan denkt men aan geen zacht genieten, Dat vaak den warmen boezem trof. Dan is het alles vaal en duister En harmonij en zachte laal Zijn wangeluid, en geene koestring Brengt ons de warme zonnestraal. De vrienden zweven voor onze oogen, Als waren ze aan ons harte vreemd; Wij zoeken 't eenzaam, en in 't eenzaam Blijft ook ons treurge ziel beklemd. De zachte blik van haar, wier ziele Aan onze ziel verbonden is, Blijft zonder glans en hare sprake Heeft voor ons hart geen lafenis. Wat heilig is, schijnt ons niet heilig; 't Gelaat der zachte onnoozelheid Is als 't gezicht van een die huichelt En spot met lichtgeloovigheid. Het grootsche kan ons ziel niet treffen En schijnt gemaaktheid, en de deugd Is onmacht in ons weiflende oogen En ijdel, als des werelds vreugd. De geest verdiept zich in vertwijfling, 't Geloof is in de ziel gedood, De wanhoop heeft het zoet vertrouwen Van zijnen zachten glans ontbloot. Het oog stort tranen, maar van woede; Het harte bloedt om 't aaklig lot, Dat op hem weegt, en men betwijfelt De liefde van den goeden God. O, aaklig, aaklig zijn die dagen, Wen 't hart, vergald door angst en wee, Schijnt in den boezem weg te krimpen, En onze ziel geen enkle beê Ten hemel sturen kan; wen de aarde Ons vaster in haar kluisters boeit, Vertwijfling ons heeft aangegrepen En wanhoop in ons boezem gloeit! Vorige Volgende