Volledige werken. Deel 13(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Tristis est anima. De winter is voorbij - daar rijst de gulden zonne En schiet haar koesterende straal Op veld en beemden neêr; de hemelhooge boomen De weiden, onlangs droog en vaal, Staan weêr met 't groene kleed, hun prachtig kleed te pralen: 't Herademt alles! - God, wanneer Zal ook een koestrend licht in mijne ziel ontgloren, Wanneer herleef ik, God, wanneer! 't Gevogelt doet zijn stem in breede tonen galmen, 't Vliegt juichend door de zoele lucht, Of schuilt in 't jonge loof, het frissche loof der wouden, En slaakt zijn teedren minnenzucht. - Wanneer, wanneer, o God! zal zich mijn stem verheffen, Wanneer zing ik mijn lofzang weêr, Wanneer voel ik mij 't hart door zacht gevoel nog treffen, Bemin ik ooit nog, en wanneer? Der bloemen balsemgeur bewierookt veld en beemden En klimt, o God, tot in uw woon En mengt zich bij den geur die in de hemelzalen Gedurig zweeft om uwen troon. - [pagina 15] [p. 15] Wanneer, o God, wanneer draagt ook mijn ziel weêr bloemen, Wanneer ontluikt mijn harte weer; Wordt ooit mijn woord nog zacht en heelend als de balsem En zeg, o goede God! wanneer? Of zal die koude nacht mij eeuwig 't licht ontstelen, Zal ik, met 't looden pak belaên, Door duisternis omgord, zoo immer blijven dwalen, Verdolen op des levens baan? o God! gij die zoo mild het leven weêr doet vlieten Door al 't geschapen, zeg, wanneer Zal weêr uw adem door mijn dorren boezem vloeien, Wanneer herleef ik, God! wanneer! Vorige Volgende