Volledige werken. Deel 12
(1872)–Pieter Frans van Kerckhoven– AuteursrechtvrijEerste tooneelBAAS SCHRAM, KATRIEN en ELISA.
baas.
(Naar Elisa opziende.)
Elisa, kom hier, en ween niet. Tranen kunnen immers niet baten? Heb moed, mijn kind, gij ziet wel dat ik niet klaag!...
elisa.
(Nader tredend.)
O, vader I mijn goede vader; ik kan mijne droefheid niet bedwingen. Mijn hart wordt als verscheurd; want ik verwijt mij de schuld van alles te wezen; ik verwijt mij de ramp over het huisgezin te hebben getrokken...
baas.
Gij hebt ongelijk u zulk een verwijt toe te sturen. Luister, Elisa... Hebt gij nooit hooren verhalen van de sneeuwbergen van Zwitserland? Er zijn daar bergtoppen, welke bijna tot aan den hemel reiken en welke, bij wintertijd, soms met een sneeuwkleed van twintig voeten dik beladen zijn. Een kleine vogel, welke over de toppen der bergen scheert, raakt soms, bij toeval, een brokje sneeuw aan. Het brokje rolt af, wordt op zijne baan, door den sneeuw, die er aankleeft, allengs grooter, en wanneer het beneden is, is hetzelve een ontzaggelijke klomp geworden, die soms eene gansche hoeve, een gansch dorp in de vallei gaat overdekken en versmachten... Gij zijt, als die vogel, de schuld der ramp geweest; doch, als die vogel ook, zijt gij onplichtig en gij hebt u niets te verwijten. Het noodlot, of liever, God heeft het zoo gewild.
elisa.
Ik dank u, beste vader, voor die schoone gevoelens, welke mij al de grootmoedigheid van uw hart doen kennen en mij de maat geven uwer liefde. O, mijn eigen vader heeft kunnen belang in mij stellen, Jan Oom verzekert zulks, en ik moet het gelooven; maar gij, gij bemint mij als uw kind, als uwe eigene dochter... doch daarom te meer smart het mij oorzaak der ramp te wezen. Zoo groot als uwe liefde is jegens mij, zoo groot ook is mijne wanhoop.
baas.
Gij doet mij geen recht, Elisa, met te veronderstellen dat mijne gevoelens jegens u zouden kunnen veranderen. Welhoe, ik zou u slechts bemind | |
[pagina 118]
| |
hebben, wanneer de gulle tevredenheid ons allen omringde, wanneer gij als de engel der zachte vreugde tusschen ons zweefdet en, om zoo te zeggen, het leven van ons huisgezin uitmaaktet. Ik zou u slechts bemind hebben, wanneer ik u den steun uwer aangenomene moeder, de rechterarm van het huisgezin, de zaligheid van Felix zag uitmaken, wiens edel maar opbruischend karakter zoozeer door u is verteederd geworden. Ik zou u slechts bemind hebben, wanneer gij de engelbewaarder van ons allen waart... en nu, nu gij onschuldig ons tegenspoed en beproeving bijbrengt, nu zou mijne liefde verflauwen, nu zou ik u verwijtingen kunnen toesturen?... O, nog eens, Elisa, gij doet mij onrecht met zulke gedachten te voeden. O, verstoot die achterdocht; want gij zijt nog immer onze geliefde dochter. (Hij drukt het meisje op zijne borst en zoent haar het voorhoofd.) En nu, Elisa, jaag die denkbeelden uit uwen geest; wees moedig zooals ik, zooals uwe moeder... (Hij stoot haar zachtjes in de armen zijner vrouw.) Samen hebben wij het aangename geproefd, samen zullen wij de ramp lijden, indien onze vrees wordt verwezenlijkt.
katrien.
En gij zult ons nooit verlaten, Elisa! ten ware iemand, die meerder recht op u heeft, ooit het geheim wilde breken...
elisa.
Ik verlang er niet na, goede moeder; ik ben uw kind... en hebt gij mij in de tijden van voorspoed bij u gehouden, ik zal u in den tegenspoed ook bijblijven om, op mijne beurt, voor u te slaven en het ongeluk zooveel mogelijk te verlichten.
katrien.
Wij zullen elkaar troosten, Elisa; want het is eene harde slag, dien wij zullen moeten verduren.
baas.
Ja, dat zou hij zijn... de hoeve moeten verlaten, schandig verjaagd worden uit de plaats, waar mijne ouders geboren werden en mij het leven hebben geschonken; waar de dood ze later uit mijne armen heeft gerukt... De plaats, waar de goede God mij, op mijne beurt, kinderen geschonken heeft, waar ik mij voorstelde mijne dagen in het midden van u allen heilzaam te zien afloopen... o, dat is zeker hard!...
katrien.
Het is dat wij reeds aan de slagen beginnen gewoon te worden. Het zien vertrekken van Felix... een mislukte oogst... het afsterven van een gedeelte van ons beste vee... en thans... o, die slagen zijn te straf...
baas.
De Voorzienigheid heeft het zoo geschikt, vrouw. Zij wil ons doen lijden, en om ons sterk te maken en ons door geenen enkelen slag ter neêr te slaan, heeft zij ons deelsgewijze beproefd...
katrien.
Het is eene treurige vertroosting, mijn vriend...
baas.
In alle geval beter dan de wanhoop, vrouw... En toch waarom zoo gansch en geheel den moed opgeven? Ik kan mij, wat ik wil of niet, zoo toch niet gansch overtuigen, dat de baronnes tot het uiterste zal durven overgaan en ons op straat zetten...
katrien.
Ik verwacht mij aan alles. Eene vrouw zooals de baronnes, wanneer zij door haren zoon aangestookt wordt, is voor alles in staat. - Gij hebt u immer door een goed gedacht laten bedriegen, baas Schram; ik doe u geene verwijtingen; doch herinner het u, gij geloofdet ook wel dat de baronnes niet rechterlijk tegen ons, zonder de tusschenkomst van haren afwezigen echtgenoot, zou hebben kunnen handelen. Het gebeurde is ons komen bewijzen, dat zij volmacht van den baron voor het beheer der goederen in zijne afwezigheid bezat... | |
[pagina 119]
| |
baas.
Het is waar, vrouw; daar hebben ik en Jan Oom ons in bedrogen; ik had niet durven denken dat de menschelijke boosaardigheid zoover kon gaan...
katrien.
Zij zal zoover gaan, mijn vriend; mochte mijn voorgevoel mij bedriegen! maar nog heden, binnen weinigen tijd misschien, zullen wij de volle overtuiging onzes ongeluks hebben.
baas.
(Ter zijde.)
En Jan Oom, die ons niet de minste tijding laat. (Luid.) Wij zullen zien, vrouw... Nelles kan niet meer toeven te komen, en hij zal ons nieuws medebrengen... (Aan het venster ziende.) Daar is hij reeds.
| |
Tweede tooneelDE VORIGEN, NELLES.
katrien.
(Tegen Elisa.)
Slechte tijding; ik zie het op zijn gezicht.
baas.
Welnu, Nelles, wat hebt gij vernomen? spreek!
nelles.
Niets goeds, vader...
katrien.
(Tegen Elisa.)
Ziet ge wel, mijn kind...
baas.
Spreek op! wij zijn bereid alles te hooren!...
nelles.
Ik ben op den molen van Pieter-Jan geweest en zoover mijne oogen konden dragen, heb ik het rijtuig van de baronnes op de groote baan herwaarts zien komen. Ik heb alsdan den molen verlaten en, bij het doortrekken van het dorp, om huiswaarts te keeren, heb ik den deurwaarder, gij weet dezelfde, die eens dat gezegeld papier gebracht heeft...
baas.
Juist zoo...
nelles.
Hij was in gezelschap van vier mannen uit de stad, op wier ruw wezen men gemakkelijk zien kon, welk eenen stiel zij gewoon zijn uit te oefenen.
katrien.
Er valt niet aan te twijfelen; het waren zijne handlangers, mannen door de wet aangesteld... Welnu, mijn goede vriend. (Bij den baas tredend en zijne hand grijpend.) Gij hoopt nog altijd?...
baas.
Ik heb nog alle hoop niet verloren, vrouw; en ik betrouw mij - gij kunt het dwaas vinden zooveel gij wilt, - maar ik betrouw nog altijd op het woord van Jan Oom, van mijnen broeder...
katrien.
Wiens hulp, zooals alles, te laat zal komen, mijn vriend... Ziedaar reeds drie weken dat hij afwezig is. Hij is geheimzinnig vertrokken, zonder ons zijne inzichten mede te deelen...
baas.
Hij heeft ons gezegd van goeden moed te hebben, van te hopen...
katrien.
En wij hebben nutteloos gehoopt...
baas.
Van ons op hem te betrouwen.
katrien.
En ook nutteloos hebben wij er op betrouwd...
baas.
Maar, vrouw, in Gods naam! wij zullen er niet om twisten; maar er is slechts een brief noodig van den baron, om het alles te doen staken.
katrien.
Ja, maar de brief komt niet... o, geloof mij, mijn vriend, wij hebben slechts een ongelijk gehad... Zeg, mag ik vrij spreken... en zal het u niet boos maken?...
baas.
Spreek gerust, vrouw... | |
[pagina 120]
| |
katrien.
Wij hebben slechts een ongelijk gehad, en het is van de bedreiging niet van eerst af in vollen ernst te hebben opgenomen, en bijtijds eene andere hoeve te hebben gezocht.
baas.
Het is mogelijk dat gij gelijk hebt, vrouw; doch dat is nu te laat...
katrien.
Eilaas! mijn God! ja, dat is nu te laat beklaagd; doch wat gaan wij aanvangen! Alle oogenblikken kan men hier met de wet in huis vallen; onze meubelen op straat zetten; het vee uit den stal rukken en de deur der hoef achter ons toesluiten. En gij weet het, tegenstand zou hier niets baten; er is niets aan te doen, niets dan voor de macht der wet te bukken...
baas.
Ja, zoo heeft het mij de advokaat, dien ik geraadpleegd heb, gezegd...
elisa.
(Vooruittredend.)
Vader... Nelles heeft gezegd dat de baronnes in het dorp aankomt?...
baas.
Ja, kind, zij komen hunnen zegepraal bijwonen; dat schoot bij hunne laffe handelwijze nog te kort...
elisa.
O, zeg, alle gevoel van menschheid zal misschien nog in haar hart niet verdoofd zijn... ik wil haar gaan vinden, mij voor hare voeten werpen, haar zeggen dat het mijne schuld is, dat ik alleen strafbaar ben en dus ook slechts alleen moet gestraft worden.
katrien.
Eene gedachte u door den hemel ingegeven...
baas.
(Met nadruk.)
Gij zoudt zulks doen, zegt gij, Elisa?
elisa.
Met vreugde, vader; mijn leven zou ik ten beste geven om de ramp, die u bedreigt, te voorkomen.
baas.
(Elisa bij den arm vattend.)
En ik wil niet dat gij zulks doet! ik wil niet, hoort gij, dat gij u voor een zoo belachelijk wanschepsel als mevrouw de baronnes vernedert!... Gij zijt mijne dochter, Elisa! en ik wil niet dat mijn kind eene lafheid begaan zou. Laten wij ongelukkig, rampzalig zijn; doch de eer, dit grootsch gevoel, dat ons tot God doet naderen, zal in onze ziel niet gekrenkt worden. Men make ons rampzalig, men jage ons uit het vaderlijke huis; men ontneme ons zelfs alles, men brenge ons tot den bedelstaf, zoo men wil! doch het hoofd van baas Schram zal niet bukken, en ook aan zijne kinderen zal hij beletten eene lafheid te begaan!...
elisa.
Maar, vader, eene vernedering is immers geene lafheid?...
baas.
Alle vernedering, wanneer men onschuldig is, is eene lafheid.
elisa.
Maar een nederig smeeken?...
baas.
Als men niet plichtig is, smeekt men niet. Wij zijn onschuldig vervolgd, om de deugd vervolgd; welnu, God zal de boosheid weten te straffen en onze hoogmoed, onze trotsch is eene hulde, die wij aan zijne eeuwige rechtveerdigheid doen!...
(Er valt een klop op de deur.)
katrien.
Daar zijn ze!...
nelles.
(Woedend naar een vork grijpend.)
De eerste, die binnen treedt, is een man des doods.
baas.
Nelles! doe dit wapen weg... uw vader gebiedt het u! geen tegenstand!... | |
[pagina 121]
| |
nelles.
En ik zal koelbloedig moeten nazien, dat men ons uit onze woon rukke! dat men u, dat men mijne moeder, dat men Elisa ruw bejegene?...
baas.
Dat zal niet... bij Gode! wie eene hand tot een van ons durft uitsteken, zal die hand geene tweede maal opheffen! wie ons aanraakt, zal gestraft worden... Doch zulks is niet te vreezen... (Met bitsige spotternij.)
Be mannen van de wet kennen hunne wereld... Nelles doe de deur open. (Nelles gehoorzaamt.)
| |
Derde tooneelDE VORIGEN, NIKLAAS.
niklaas.
(Binnentredend.)
Goeden dag, baas Schram.
baas.
Ah! zoo! wat verlangt gij?
niklaas.
Ik zou aan Elisa moeten spreken...
baas.
Zij is daar, spreek vrij.
niklaas.
Ik moet haar iets bestellen.
baas.
Geef maar.
niklaas.
Ik... ik moet het haar alleen...
baas.
Elisa heeft voor ons geene geheimen...
niklaas.
(Haar eenen brief overreikend.)
Ik moet op antwoord wachten.
elisa.
(Lezend met de tranen op de wangen en dan den brief aan baas Schram overreikend.)
Daar, vader, lees...
niklaas.
(Haar terug willende honden.)
Maar, juffer, het is een geheim...
elisa.
Baas Schram heeft het u immers reeds gezegd: ik heb geene geheimen.
niklaas.
(Ter zijde.)
Ik ben een domkop!... ik moest het haar in het geheim bestellen... Bah! zij kan het maar hebben...
elisa.
(Tot baas Schram.)
Lees luid op, vader...
baas.
(Lezend.)
‘Elisa, uwe verstooting heeft mijne brandende liefde niet verkoeld, maar dezelve integendeel meer en meer aangevuurd. De coquetterie is een sterk wapen...’
elisa.
(Onderbrekend.)
Immer de hoon!...
baas.
‘Gij doet het mij gevoelen. Doch wees redelijk; gij ziet dat mijne bedreiging niet ijdel geweest is... Ik ben in het dorp; alles is in gereedheid; nog eenige oogenblikken en de wet zal haar uitwerksel hebben.’
katrien.
(Onderbrekend.)
Ziet gij; o, mijn God!...
baas.
Zwijg, vrouw! (Voortlezend.) ‘De uitvoerders staan gereed; een woord van mij en men treedt op de hoeve om uwe gansche aangenomene familie met haren huisraad en haar vee op straat te zetten, arm te maken.’ (Onderbrekend) . Immer dezelfde lafheid. (Voortlezend.) ‘Welnu, het hangt slechts van u af, van u alleen, en dit woord zal niet worden uitgesproken, baas Schram blijft ongestoord op de hoeve, en eene nieuwe pacht verzekert hem het bezit van alles voor zijn gansch leven...’
elisa.
(Onderbrekend.)
Mijn God! mijn God! ik ben en blijf van alles de schuld!...
baas.
Er heeft hier niemand schuld dan de deugd, en die zal God weten te | |
[pagina 122]
| |
verdedigen... Ik ga voort: ‘Schrijf slechts eenige woorden achter dezen brief, zeg slechts aan mijnen bediende waar ik met u eene bijeenkomst kan hebben; doe slechts gevoelen dat uw hart niet langer ongevoelig:: wil blijven en dat is genoeg. Het schitterend leven, dat ik u beloofd heb, wacht u nog immer, want houd ik mijn woord om mij te wreken, ook mijne andere beloften zijn mij heilig. - Uw teederminnende Ernest.’ (Baas Schram blijft als verstomd staan, terwijl Elisa haar aangezicht op de borst der moeder verbergt.)
niklaas.
(Naar Elisa tredend.)
Mejufler...?
nelles.
(Hem terugtrekkend.)
Zoo dicht niet, gehuurde schelm!
niklaas.
Vergeef mij... maar... ik moet jonker een antwoord brengen...
baas.
(Vooruittredend en den brief aan stukken ander den roet vertrappend.)
Daar! daar is het antwoord! ga en breng dat over aan uw' meester, aan het wanschepsel, waarvan gij de slaaf zijt...
nelles.
En nu, de deur uit. (Hem bij de schouders vattend.) Wij zijn op dit oogenblik nog meester in onze woning!...
niklaas.
O, ik ga... ik ga... (Hij vertrekt.)
| |
Vierde tooneelDE VORIGEN, min NIKLAAS.
baas.
Dien hoon moest de lafaard ons nog toebrengen. (Tot Elisa, die nog altijd weent) Ween niet, Elisa; ween niet, mijn kind: de deugd kan door den smaad der boozen niet getroffen worden.
katrien.
De deugd voelt er zich door versterkt!... O, ik klaag niet meer! Schram, mijn weerde echtgenoot, ik bewonder u en gij stort mij moed in! Zie! ik wisch mijne tranen af! voortaan zult gij geene klacht meer uit mijnen mond hooren!... ik durf thans de ramp uitdagen! de armoede zal mij niet doen wankelen en met u alleen... zoo te zamen vereenigd, vrees ik niets meer...
baas.
Braaf zoo! vrouw! o heb dank! ik wist wel dat ik uwen ouden moed in het hoogste van het gevaar zou terugvinden... Welnu, moed, dan! De zaken zijn immers toch nog zoo wanhopend niet! men zette ons op de straat! welnu, wij zijn daarom nog niet arm, vrouw. Zoolang als onze armen kracht hebben, zal ons het gebrek niet bereiken... En te meer, wij zijn niet zonder vrienden...
nelles.
Neen, daar straks heeft mij pachter Jan gezegd dat zijne woon voor ons open staat...
baas.
Ziet ge wel! dat God ons niet verlaat.
nelles.
De pachter voegde er bij dat hij voor het vee ook wel bij hem en elders eene plaats zal vinden.
baas.
Welnu, wij zullen die vriendschap niet weigeren. Wat pachter Jan aanbiedt, komt uit een goed hart. En nu, nog eens, kinderen, moed geschept! de handen uit de mauwen... Ga. Nelles, ga de dienstboden... arme lieden! onze ramp sleept hen mede in het ongeluk; doch de goede God zal hen ook niet verlaten... Ga, Nelles, roep hen van het veld en zorg dat men de beesten ten spoedigste vervoere en verder zooveel mogelijk beginne te verhuizen... Wij zullen de mannen van de wet het werk licht maken... | |
[pagina 123]
| |
nelles.
Ik ga, vader...
baas.
En gij, vrouw Katrien, kom gij met mij; wij ook moeten orde in onze zaken brengen... het lijnwaad... de papieren... kom! (Beiden af.)
| |
Vijfde tooneelELISA, alleen,
O, mijn God! mijn God! de ramp is dan daar. De boosheid zegepraalt! Mijne ouders, zij, die voor mij, eene vondelinge, alles gedaan hebben, ik bewerk hun ongeluk... En de belofte van Jan Oom... alles is verijdeld!... Het oogenblik is daar en wij blijven verlaten, zonder eenigen steun! O, ik vertwijfel! God is niet rechtveerdig! Indien ik in iets voor zijne oogen plicht heb, waarom heeft hij mij dan niet alleen gestraft? indien hij zich op mij te wreken heeft, indien ik voor eene ongekende misdaad moet boeten, waarom mij dan alleen niet doen lijden?... Waarom niet de gansche maat zijner gramschap op mijn hoofd alleen uitgestort... o, en geene hoop meer!... En dan, bij dit alles... o God! mijn God! verjaag die gedachte uit mijnen geest! Felix, o, ik durf u mijn vriend niet meer noemen! Zij, die gij zoo zeer bemindet, is de schuld van den ondergang van al wat gij lief hebt! Zij, die u het leven moest veraangenamen, is het onschuldig werktuig, waardoor uw leven moet vergiftigd worden... Felix, o, wie weet welke rampen ook hem hebben getroffen!... Sedert twee maanden geene de minste tijding meer van hem... Jan Oom, die mij beloofde hem te gaan opzoeken, had mij zoo stellig gezegd te schrijven... en niets, niets!... Hij zelf blijft afwezig... nogtans had hij gezworen hij tijde terug te zijn... en ons te meer verzekerd, goed nieuws mede te brengen... Zijne woorden waren geheimzinnig; hij heelt mij zijne voornemens niet uitgelegd; doch hij zegde mij van te hopen... en ik heb gehoopt! wij hebben ons allen op hem betrouwd! Eilaas! nutteloos! O, mijn God! mijn hoofd brandt! Het is om zinneloos te worden! Mijn God, heb toch medelijden!...
(Zij verlaat weenend het tooneel langs den linkcrkant, terwijl de baronnes en Ernest langs den rechterkant ongemerkt optreden.)
| |
Zesde tooneelDE BARONNES, ERNEST.
baronnes.
Maar dat gaat te ver, jonker! Ik versta, ik begrijp u niet, en mijne zwakheid is berispelijk: ik ben voor u en voor mijzelven beschaamd! (Zij laat zich op eenen stoel neêrzakken.) Ah! mij!
ernest.
Mevrouw, ik herken mijzelven niet meer; ik kan er niet aan doen; maar die drift is sterker dan ik...
baronnes.
En gij zegdet mij. dat gij van die drift genezen waart en niet meer dacht dan om u te wreken?...
ernest.
Welnu, ik heb de waarheid niet gezegd...
baronnes.
Vroeger hadt gij mij gezegd dat gij van de overwinning zeker waart?... | |
[pagina 124]
| |
ernest.
Het was verwaandheid! anders niet dan verwaandheid.
baronnes.
Moet ik het gelooven?...
ernest.
Geloof het, geloof al wat gij wilt; doch het is sterker dan ik, zeg ik u nog eens. De drift heeft mij overwonnen... en ja, slechts de wraak nog, ja, indien alles mislukt, slechts de wraak zou eenigszins tegen mijne drift kunnen opwegen... tegen mijne dwaze drift, zoo gij wilt...
baronnes.
Dwaze drift! gij hebt het gezegd... drift die u onteert! Welhoe een man van uw geslacht, van uwen adel?...
ernest.
De liefde kent geenen adeldom, mevrouw...
baronnes.
Gij blasfemeert, jonker!. welhoe, gij zoudt...
ernest.
Mevrouw! ik zou... ik zal alles!... ik bemin Elisa...
baronnes.
Eene...
ernest.
Ik weet wat gij zeggen wilt: een gemeen meisje, eene boerenmeid, eene vondelinge: welnu, ja, ik heb het mijzelven wel honderdmaal gezegd; maar die vondelinge, die boerenmeid, ik bemin ze, en zulks met eene razende drift... Die drift is eerst slechts eene luim geweest, een voorbijvliegende lust, later is het eene heilige of eene helsche drift geworden. Nog dezen morgen twijfelde ik of alles van harentwege niet eene lichtveerdigheid, eene berekende coquetterie was. Thans heb ik de overtuiging van het tegenovergestelde, thans is Elisa in mijne oogen verheerlijkt geworden. Een wederstand, zooals de hare, is heldenmoed; het is de deugd, en die deugd perst mij hulde af!...
baronnes.
Ik begrijp u niet! gij verschrikt mij! maar zeg dan, in Gods naam! zeg, wat hebt gij gehoopt met mij hier te doen komen?
ernest.
Ik heb gehoopt, mevrouw, dat gij het geluk van uw kind zult bevorderen...
baronnes.
Het geluk van mijn kind... dat zal ik...
ernest.
Gij zult het?...
baronnes.
Een oogenblik! wij moeten elkaar goed verstaan. Ik zal al doen wat tot uw geluk kan dienen; doch uwe weerdigheid, uw rang...
ernest.
En indien slechts een huwelijk mij Elisa kon schenken?...
baronnes.
(Lachend)
Maar gij zijt dan zinneloos geworden!...
ernest.
Neen, mevrouw; maar razend... Luister, gij zult doen, wat ik wil, of vrees, mevrouw!...
baronnes.
Gij doet mij beven!... maar ik ben uwe moeder, Ernest; waar is de gehoorzaamheid, die gij mij verschuldigd zijt?...
ernest.
Die hebt gij mij lang afgeleerd, mevrouw!...
baronnes.
(Verzachtend.)
Gij zijt een kind, Ernest... komaan, ik zal goede moeder zijn... Gij zoudt het meisje willen hebben... niet waar? Het is om het even op welke wijze en door welke middelen?
ernest.
Met geene dwangmiddelen, neen! dat niet meer!...
baronnes.
Luister! doe eene liefdeverklaring... doe er honderd, zoo gij wilt... beloof het meisje te trouwen, indien gij denkt haar op die wijze te kunnen overhalen... maar trouwen daarom niet, hoort gij?... Jonker Van den Dam trouwt met geene vondelinge, hoort gij! Mijn zoon mag wel dwaasheden begaan; maar geene onherstelbare, weet gij?... | |
[pagina 125]
| |
ernest.
Gij verstaat het niet, mevrouw... uw zoon zal doen wat hij wil, en gij zult... Daar is zij!... | |
Zevende tooneelDE VORIGEN, ELISA, die in verbijstering eenige schreden op het tooneel doet en iets schijnt te zoeken.
ernest.
(Zachtjes.)
Elisa!...
elisa.
(Een gil latend.)
Oh! (Zij vlucht weg.)
| |
Achtste tooneelDE VORIGEN, min ELISA.
ernest.
O, de droefheid maakt haar nog eens zoo schoon!...
baronnes.
O, mijn God! wat moet ik beleven! ik sterf van schaamte. (Zij wandelt heen en weêr op het tooneel.)
ernest.
Ben ik dwaas!... (Zich voor het hoofd slaande.) Ik herken mijzelven niet meer! welke duivel heeft zich van mij meester gemaakt?... Ik ben beschaamd, ik zou willen vluchten... O, indien die laatste poging mislukt... mijne wraak!...
| |
Negende tooneelDE VORIGEN, BAAS SCHRAM en ELISA.
baas.
(Op het tooneel tredend door Elisa gevolgd.)
Mevrouw, wat verschaft mij de eer?
baronnes;
Die eer zijt gij aan mijnen zoon verschuldigd, baas Schram.
ernest.
(Vooruittredend.)
Baas Schram, ik heb u ernstig te spreken. Vergeet eenen stond dat wij als vijanden tegenover elkaar staan; vergeet dat wij bereid zijn u rechterlijk te dwingen onze hoeve te verlaten.
baas.
En mij met mijn gansch huisgezin in de armoede te dompelen!...
ernest.
Ik koom ernstig en vreedzaam tot u spreken, baas Schram, en zonder omwegen. Wat heden te gebeuren staat, kunt gij van mijnentwege als eene wraak aanzien. De schande, ons over zes maanden in uwe woon toegebracht, zou die wraak wettigen.
baas.
Indien die wraak niet verdiend ware geweest...
ernest.
Laten wij er niet over twisten; het doet niets ter zake. Wat ik gedaan heb, of liever wat ik wilde doen, kwam uit eene drift voort, die ik niet kon bedwingen. Zoo goddeloos als die drift toen mocht genoemd worden, zoo heilig is zij thans. Heb ik Elisa, uwe aangenomene dochter, immer met eene ontembare drift bemind, thans weet ik haar te eerbiedigen en aan hare deugd recht te doen...
baas.
Waar wilt gij henen, jonker?
ernest.
Ziehier, Elisa heeft mij als minnaar verstooten. Ik koom haar mijne hand als echtgenoot aanbieden... | |
[pagina 126]
| |
baronnes.
(Ter zijde.)
Altijd op de manier zooals ik het versta...
ernest.
Weigert zij die hand insgelijks?...
baas.
Mijnheer, ik veronderstel nooit het slechte: uwe woorden kunnen gemeend zijn; ik geloof dat er geene valschheid, geene huichelarij onder schuilt... Welnu, Elisa is hier; de vraag betreft haar, haar alleen; dat zij antwoorde...
elisa.
O, mijn God! (Zich bij baas Schram aansluitend.)
ernest.
Welnu, Elisa, verstoot gij mij, blijft gij den berouwbebbenden minnaar verstooten, zooals gij den wellusteling tot hier toe verstooten hebt?
baronnes.
(Ter zijde.)
Is het mogelijk! en hij meent het oprecht!...
elisa.
Mijnheer, ik dank God zoo hij u tot betere gevoelens gebracht heeft, die u van het kwaad afwenden en u beletten zullen schuldeloozen in het ongeluk te storten...
ernest.
Maar... uwe liefde, Elisa?
elisa.
Mijnheer, ik kan, ik mag slechts oprecht zijn... Mijn hart is sinds lang verpand, gij weet het... Slechts eenen heb ik ooit bemind... en geen ander kan... vergeef mij! maar aan het hart kan men niet gebieden...
baronnes.
(Lachend.)
Ah! het is vermakelijk! recht vermakelijk: het is eene welverdiende vernedering, jonker!...
baas.
Er is daar geene vernedering mede gemoeid, mevrouw; de waarheid kan niet huichelen en dat is al...
baronnes.
O, ik bemoei er mij niet mede, baas; dat hij zelf zijne zaken van het hart beriddere...
ernest.
(Met gesloten vuisten en verwoed starend.)
Vermaledijding!...
elisa.
(Zich nog dichter tegen baas Schram sluitend.)
Vader, ik schrik!...
baas.
Vrees niets, mijn kind. | |
Tiende tooneelDE VORIGEN, DE DEURWAARDER.
deurwaarder.
(Binnentredend.)
Mijnheer?
ernest.
(Met verkropte woede.)
Doe uwen plicht! men voere het vonnis uit...
deurwaarder.
Mijne mannen volgen mij...
baas.
Oh! ik dacht het wel. Het was slechts een laatste tooneel van huichelarij dat gij gespeeld hebt... uw hart is te diep bedorven, jongeling, dan dat het nog voor een edel gevoel zou kunnen kloppen... uwe liefde is nooit anders geweest dan eene vuige drift, aangeprikkeld door de weigering, door den tegenstand.
ernest.
Gij liegt!... Wanneer ik u daareven mijn voorstel deed, was ik oprecht. Doch zij heeft het gewild en gij zult mijne wraak gevoelen!...
elisa.
Maar, mijnheer, wat kan mijn vader, wat kan zijn huisgezin er aan doen, zoo mijne liefde reeds lang verpand is?... welke is hunne schuld en waarom moeten zij voor mij boeten?
ernest.
Ik tref u door hen! en te meer, ik heb hier reeds vernedering genoeg uitgestaan. Men heeft mij hier als een nieteling, als een gemeen mensch behandeld, en ik ben de zoon van den baron Van den Dam, de erfgenaam van zijnen naam, van zijne titels, van zijn fortuin! | |
[pagina 127]
| |
baronnes.
(Ter zijde.)
Goed zoo! ik herken eindelijk mijn zoon!...
elisa.
O, mijn God!...
baas.
Het is mogelijk, mijnheer, dat gij van natuurwege de erfgenaam uws vaders zijt; doch zijn deugdzaam hart herleeft in u niet. Gij zijt onwaardig u zijn zoon te noemen. Uw vader is een deugdzaam man; gij zijt een lafaard, een wellusteling, die de deugd met de voeten trapt, die het geweten in uwe ziel gedood hebt...
ernest.
(Woedend.)
Baas Schram! die onbeschaamdheid!...
baas.
Gij kunt mij geenen schrik aanjagen, jonker... Ik verdedig hier mijne weerdigheid als mensch en ik zal u de waarheid doen hooren. - Gij wilt mij vernederen, laffe jongeling, gij wilt mij onschuldig onder uwe wraak verpletten. Welnu, ik buig het hoofd voor u niet! Ik verhef mij uit al de kracht van mijn goed geweten! Ik ben sterker dan uwe wraak, sterker dan uwe boosheid!... Ik werp u uwe lafheid in het aangezicht! ik brand u de schande op het voorhoofd en ik trotseer u, jonker, en uwe wraak veracht ik als onmachtig; want zij doet u uw doel niet bereiken! uw zegepraal is niets, niets dan eene schandige nederlaag!...
baronnes.
Nu, nu, genoeg gepraat; deurwaarder waar blijven uwe mannen?...
deurwaarder.
Zij moesten reeds hier wezen, mevrouw; ik ga... (Hij vertrekt.)
| |
Elfde tooneelDE VORIGEN min DE DEURWAARDER.
baas.
En gij ook, mevrouw, de tijd is gekomen om u ook de waarheid te laten hooren... Mijne verachting voor u is zoo groot als die voor uwen weerdigen zoon, wiens hart gij bedorven en verbasterd hebt! Als moeder zult gij eene zware rekening voor God af te leggen hebben! Uw zoon, daar, is misschien deugdzaam geboren; doch uwe ijdelheid, uwe zotte verwaandheid, uwe lichtzinnigheid hebben hem de deugd leeren verachten als iets wat voor de lieden uit hoogere standen nutteloos is! Gij hebt hem geleerd, dat hij rijk is om het middel te hebben zijne lusten te voldoen; dat hij eenen edelen naam draagt en dat daarom de mindere voor hem moeten buigen! dat hij van natuurwege meerder is dan andere menschen! Bid God, mevrouw, dat de zaden, welke gij in de ziel van uwen zoon gestort hebt, uzelve later geene doodelijke vruchten opleveren. Hij heeft u reeds tot zijne slavin gemaakt; hij heeft u reeds gedwongen met hem en voor hem de boosheid en de lafheid te bedrijven... Hij heeft u reeds gebruikt om met uwen arm onschuldige slachtoffers te treffen: wees voorzichtig! diezelfde arm, die mijn huisgezin thans treft, kan weleens op uw eigen hoofd neêrvallen.
ernest.
(Baas Schram toevliegend.)
Ellendeling! onbeschaamde!...
baronnes.
O, mijn God! Ernest!...
baas.
(De armen des jongelings als in eene klem genepen houdend, snauwt hem in het aangezicht.)
Lafaard! ontwaak mijne woede niet, of ik verpletter u onder mijne voeten!... achteruit! (Hij werpt hem van zich af.)
baronnes.
Ernest! Ernest! vertrekken wij!... O, gij doet mij sterven!...
elisa.
Vader! vader! bedaar toch... (Men hoort gerucht aan de deur.)
ernest.
(Met eenen helschen zegenpralenden schimplach.)
Ha! daar zijn ze!... | |
[pagina 128]
| |
Twaalfde tooneelDE VORIGEN, DE BARON, JAN OOM.
De deur vliegt ijlings open en de baron treedt in reisgewaad binnen, Jan Oom volgt hem, Ernest en de baronnes treden getroffen achteruit, Elisa werpt zich aan de voeten van den baron.
elisa.
O, mijnheer de baron! bescherming! genade!...
baron.
(Haar oprichtend)
Sta op, mijn kind! sta op...
elisa.
O, mijnheer! men wil ons van de hoeve jagen.
baas.
Mijnheer de baron, de deurwaarder staat gereed om ons op straat te zetten...
baron.
Genoeg, baas: ik weet alles... Jan Oom heeft mij van alles onderricht...
baas.
(Jan Oom de hand drukkend)
Broeder, de hoop die gij ons gegeven hadt, was dan niet ijdel... (Jan Oom drukt hem insgelijks de hand; Elisa komt in zijne armen gevlogen.)
baron.
Dank zij de hemel dat ik bijtijds gekomen ben! Stelt u gerust, vrienden; de deurwaarder is reeds doorgezonden. (Zich tot zijne vrouw en Ernest wendende.) Het schijnt, mevrouw, en gij, mijn zoon, dat u mijne komst geene aangename verrassing is?...
baronnes.
Mijnheer de baron...
ernest.
Vader...
baron.
Ik zal uw gedrag hier niet schandvlekken, zooals gij het verdient, mevrouw; noch uwe laffe handelwijze, mijn zoon, die mij onteert... Het is genoeg... wij zullen elkaar later spreken... Ik had u, bij mijne afwezigheid, mijne volmacht gelaten, mevrouw; het misbruik, dat gij er van gemaakt hebt, doet mij ze u onttrekken... uwe meesterschap is uit! Van heden at onttrek ik u alle macht, alle gezag... eene jaarwedde zal voortaan uwe uitgaven regelen...
baronnes.
Gij gelooft dus wat u die lieden?...
baron.
Ja, mevrouw, ik geloof het, omdat ik er bewijzen van heb, omdat ik er de bewijzen van zie... en omdat wij elkaar sedert lang kennen...
ernest.
Maar, vader?...
baron.
Genoeg, geen woord meer; ik heb geen tijd om met u te twisten. Thans moet slechts het geleden ongelijk hersteld worden. Baas Schram, de pacht is ten einde; wij zullen ze vernieuwen... de notaris is reeds verwittigd; hij zal hier aanstonds zijn... Daar is hij... | |
Dertiende tooneelDE VORIGEN, DE NOTARIS, later VROUW KATRIEN.
de notaris.
(Binnentredend.)
Heer baron, uw ootmoedige dienaar.
baron.
Mijnheer de notaris, ik heb uwen dienst noodig; zet u hier neder en schrijf... | |
[pagina 129]
| |
de notaris.
De zaak is reeds half klaar, mijnheer de baron. (Hij haalt papieren te voorschijn en plaatst zich aan tafel; de baron blijft naast hem.)
elisa.
(Tegen Jan Oom.)
O, mijne goede vriend, gij redt mij het leven; want die ramp zou mij den dood gekost hebben!... En Felix?...
jan oom.
Ik heb u altijd gezegd van te hopen, Elisa, en nu nog herhaal ik het u...
elisa.
Hij leeft nog?
jan oom.
Hij leeft.
elisa.
O, zoo eindigt de hemel dan onze smarten!... Gij hebt hem gezien?...
jan oom.
Ik heb hem gezien, Elisa...
elisa.
O, dank! dank!
baron.
Baas Schram?
baas.
Mijnheer de baron...
baron.
De notaris zal lezing geven... Heer notaris, sla dien voorsten brimbram maar over en komen wij tot het besluit... Mevrouw, en gij, mijn zoon, ik verzoek u te luisteren: het is noodig dat gij mijne beschikkingen kent en wetet, dat, wat er ook gebeuren moge, baas Schram voortaan voor uwe wraak zal beveiligd blijven... Lees, heer notaris...
de notaris.
(Lezend.)
Verklaart bij dezen de baron Van den Dam, te schenken, bij vorm van gift tusschen levenden, met vrijwaring van alle stoornissen, vervreemdingen en verdere belemmeringen aan bovengenoemden Pieter-Jan Schram, dewelke zulks met erkentenis aanvaart, eene hoeve genaamd de Leliebloem, met de omliggende landerijen, in 't geheel groot... enz... vrij van alle schulden, verpandingen, enz... zullen de begiftigden van heden af daarvan het volle genot en gebruik hebben, zonder voorbehouding, enz...
baronnes.
Maar dat is onmogelijk, mijnheer?...
baron.
Zwijg, mevrouw, ik gebied het u; ik beschik over mijn goed en het kan u noch uwen zoon te naar doen.
baronnes.
(Ter zijde.)
Maar, Ernest, uw vader wordt zinneloos!
ernest.
(Ter zijde.)
Wat gaat het mij aan!... wat geeft mij dit geld...
baas.
Maar, mijnheer de baron, dat kan niet zijn... ik kan niet...
baron.
Ik teeken, baas Schram, ik teeken, en gij teekent hier naast mij als de gifte aannemend. (Hij teekent.) Ha! gij denkt, baas Schram, dat gij maar alleen moogt goed doen...
baas.
Maar waar heb ik zulks verdient... mijnheer de baron?
baron.
Gij verdient zulks en meer; het is mij aangenaam een braaf hart te kunnen beloonen... Denk dat het eene betaling is voor de opvoeding van Elisa.
baas.
Daar wil ik geene betaling voor, heer baron; Elisa is mij eene dochter... zij is mijn kind... neen!...
baron.
Hoor, pachter, laten wij geene kwade vrienden worden; hier! teeken... en zeg dat gij die kleine gift in dank aanneemt. Ik wil het.
jan oom.
Teeken, broeder; gij hebt de rampen die God u heeft toegezonden geduldig verdragen; gij moogt zijne weldaden ook niet verstooten.
baron.
Zoo is het... hier.
baas.
Welnu, mijnheer de baron... ik gehoorzaam, en mijne dankbaarheid. | |
[pagina 130]
| |
baron.
Ik verstoot die niet, mijn goede... (Baas Schram teekent.)
baronnes.
Mijnheer de baron sta toe dat ik en mijn zoon vertrekken...
ernest.
Mijn vader...
baron.
Ik wil, mevrouw, dat gij en uw zoon hier blijft; ik wil dat gij, die de ramp hebt willen stichten, getuigen zijt van de herstelling.
ernest.
(Ter zijde.)
Welke vernedering!... bespot, onteert, en zulks in het bijwezen van die... | |
Veertiende tooneelDE VORIGEN, VROUW KATRIEN (langs de zijdeur binnentredend.)
katrien.
Alles is ingepakt!... Wat zie ik...
baas.
O, waar blijft gij, vrouw? er is geene kwestie meer van inpakken. Onze goede baron is hier...
katrien.
(Gansch ontzet.)
En wij zijn gered?... (Zij werpt zich voor de voeten van den baron.)
baas.
Wij zijn rijk! vrouw...
baron.
Goede moeder Katrien; ik koom slechts het ongelijk herstellen en de. deugd recht doen... Dank aan Jan Oom, ben ik nog bijtijds gekomen. Wij hebben dag en nacht gereisd en hij heeft mij nauwlijks den tijd gelaten om te eten...
jan oom.
Mijnheer de baron, zult gij mij vergeven?
baron.
(Jan Oom de hand drukkend.)
Vergeven, zegt gij; ik moet u bedanken. Zonder u ware ik te laat gekomen... Nu, nu, het is alles wel... Heer notaris, daarmede is uwe functie geëindigd...
notaris.
(Rechtstaande.)
Ja, heer baron, mijne functie als notaris is geëindigd... maar...
baron.
Wat is er nog, mijn vriend?
notaris.
Maar... nu begint mijne functie van Maire der gemeente, van publiek ambtenaar...
baron.
Ah! gij zijt hier de Maire?... (De baron verbleekt.)
notaris.
Ja, mijnheer, en in die hoedanigheid moet ik u aanhouden. Als banneling zijt gij mijn gevangen, heer baron: vergeef mij; doch mijn plicht gebiedt...
allen.
Gevangen!...
baas.
Mijnheer de baron gevangen!...
elisa.
O, mijn God!
baronnes.
(Moeite doende om te weenen.)
Mijn echtgenoot!...
baron.
Genoeg, mevrouw; spaar uw zwak zenuwspel... (Hij stoot ze zachtjes weg.)
ernest.
Vader!...
baron.
Genoeg, mijn zoon. (Hij verwijdert hem insgelijks en zegt vervolgens tot de omstaanders.) Inderdaad, mijne vrienden, ik ben banneling, gij weet het. Onschuldig in eene samenzwering betrokken is mij de grond van het vaderland ontzegd geworden... Ik heb het gevaar, dat mij bij de wederkomst bedreigde, vergeten, om u te komen redden...
elisa.
O, mijn God! | |
[pagina 131]
| |
allen.
(Smeekend.)
Mijnheer de notaris! mijnheer de maire!
baron.
Laat af, goede vrienden, de heer maire moet zijnen plicht doen; hij is in zijn recht, en ik ben zijn gevangen... | |
Vijftiende tooneelDE VORIGEN, FELIX.
felix.
(De deur binnenstormend.)
Gij zijt vrij, heer baron, hier is uwe genade!...
allen.
Felix! Felix! (Elisa vliegt hem om den hals.)
felix.
(Een schrift overreihend.)
Uwe genade, heer baron, door den Keizer geteekend. Hij heeft mij die gunst niet kunnen weigeren! Ik heb tusschen het kruis van eer en uwe vrijheid mogen kiezen. Ik heb hem het kruis gelaten en uwe vrijheid gekozen... Er is slechts eene voorwaarde...
baron.
Laat zien, mijn goede vriend. (Hij leest.)
elisa.
(Ziende dat Felix zijnen arm draagt.)
Gij zijt gewond.
felix.
Gelukkiglijk, Elisa; anders hadde ik u nooit wedergezien!... Moeder!... vader!... ik verlaat u niet meer... (Allen vliegen hem beurtelings om den hals.)
baas.
Gode zij dank! de ramp herkeert in geluk!...
katrien.
Maar die wonde, Felix?
felix.
Eene kleinigheid, moeder... twee vingers weg, en een pensioen in de plaats.
baron.
Kom hier, mijn jonge vriend, dat ik u omhelse! (Hij drukt hem in zijne armen.)
felix.
Jan Oom ook, heer baron; hij is het, die mij de gedachte heeft gegeven den Keizer te gaan smeeken...
baron.
Ik herken in hem mijnen ouden verkleefden reismakker, mijnen vriend! (Hij omhelst hem. - Intusschen naderen de baronnes en Ernest.) Ah! mijn zoon, de voorwaarde betreft u!.,. Mijne vrijheid is mij terug gegeven op voorwaarde dat gij inde keizerlijke wacht vrijwillig zult dienst nemen... Het uitkoopen heeft tot niets gebaat en de Keizer eischt die onderwerping tot proef mijner gevoelens. (Hij geeft het schrift aan den notaris.)
baronnes.
Mijn zoon! Ernest soldaat!...
baron.
Het moge hem ten goede strekken, mevrouw; het soldatenleven, voor anderen bedervend en verpestend, moge hem tot betering dienen. (Tot Ernest.) Het zal uwe straf zijn!... (Ernest gaat met gebogen hoofd weg.)
baronnes.
Het is eene samenzwering, een verraad! Kom, mijn kind, kom, Ernest; wij hebben hier niets meer te verrichten...
ernest.
(Felix naderend.)
Daar zult gij mij rekening over doen.
felix.
Als gij van den dienst terugkeert, jongeling; daar tegen zult gij wat geleerd hebben en mijn arm zal meer vrij wezen. (Hij wijst op zijn gewonden arm.) En twee vingers minder, die kan ik u voorgeven...
(De baronnes en Ernest vertrekken. De notaris wil mede; doch de baron houdt hem terug.)
| |
[pagina 132]
| |
baron.
Neen, mijnheer de Maire, nu op mijne beurt weêr. De terugkomst van Felix maakt dat uwe functie van notaris niet geëindigd is. Zet u terug aan tafel en schrijf... | |
Zestiende tooneelDE VORIGEN, min DE BARONNES en ERNEST.
notaris.
Ik ben ten uwe dienste, heer baron.
baron.
Welnu, schrijf slechts eenige artikelen; gij kunt later de zaak in regel stellen... Er is kwestie van een huwelijkskontrakt... (Voorzeggend) Artikel een: Er zal tusschen de aanstaande echtgenooten eene algemeene gemeenschap bestaan van al hunne roerende en onroerende goederen, tegenwoordige en toekomende. - Artikel twee: De heer... Wij zullen later den naam invullen... in aanzien van het voornoemde huwelijk, schenkt bij deze aan de aanstaande echtgenooten het vruchtgebruik gedurende hun leven van het kasteel van Heimsfeld met de daarvan afhangende landerijen, willende, in geval van overlijden der aanstaande echtgenooten zonder afstammelingen, dat het kasteel en deszelfs toebehoorten in vollen eigendom overga aan de wettige erfgenamen van den heer begiftiger. Ingeval echter de aanstaande echtgenooten kind of kinderen nalaten uit hun huwelijk, zullen die afstammelingen het voorschreven kasteel en landerijen in vollen eigendom genieten, bij voorkeur zelfs aan de wettige erfgenamen des heeren begiftigers... Ziedaar, notaris, stel dat nu eens goed op regel... En nu, Felix, mijn vriend, en gij, Elisa... treedt nader. (Beiden naderen, de baron grijpt hen bij de hand.) Dat zijn de voorwaarden uwer echtverbintenis, mijne goede kinderen... Felix, het kasteel, waarvan melding wordt gemaakt, wordt u door Elisa geschonken.
felix.
Maar, mijnheer!... Elisa, gij zijt dan rijk?...
elisa.
Ik begrijp het niet, Felix!... (Verbaasd.)
baron. Een jaarlijks inkomen van boven de tien duizend frank...
felix.
Maar, Elisa?
elisa.
Nog eens, Felix, ik begrijp het niet; doch ik zie dat ik u geluk toebreng!... en dat is genoeg.
baron.
En een naam ook, mijn lief kind: gij zijt gravinne van Heimsfeld...
felix.
Gravin... Elisa! en ik een arme boer...
elisa.
Mijn echtgenoot! (Hem om den hals vliegend en dan tot den baron.) Maar, mijnheer, o, zeg, wie is het die mij?...
baron.
Uw vader, Elisa, uw vader, de graaf van Heimsfeld... Luister... Jan Oom heeft mij van alles onderricht, en ik ben gelukkig genoeg geweest om tot de uitvoering van zijn plan te kunnen medewerken... Gij ziet het, Elisa, gij zijt geene weeze, gij zijt geene vondelinge... Uw vader is immer mijn beste vriend geweest; slechts een geheim, dat ik nog niet mag verklaren, belet mij u den naam uwer moeder, in het geheim met den graaf gehuwd, bekend te maken...
elisa.
O, mijnheer! leeft zij nog?...
baron.
Zij leeft nog, Elisa. Later misschien zult gij haar kennen, zooals gij uwen vader zult zien; want deze wil dat gij hem, zoohaast uw huwelijk voltrokken is, zult komen vinden. | |
[pagina 133]
| |
elisa.
O, ik ben dan geen onechte dochter?...
baron.
Neen, Elis; slechts een geheim, zooals ik u zeg, belet uwe moeder u in het openbaar te herkennen; ook haar huwelijk moet onbekend blijven... Misschien zal de tijd alras daar zijn, dat gij ook haar zult kennen en mogen omhelzen... Alles hangt af van de omstandigheden... van de staatkunde, van het regelen van familieaangelegenheden... Doch meerder mag ik u deswegens niet zeggen... Hoop slechts, zooals het onze brave Jan Oom u immer gezegd heeft. Het is hij, die u hier op de hoeve gebracht heeft. Gij waart hem door uwen vader toevertrouwd. Hij dacht alstoen u nooit den vadernaam te hebben kunnen doen kennen en daarom wilde hij u in eenvoud opgevoed zien. Slechts eenen eed deed hij ons zweren en het was u niet uit te huwelijken, zonder zijne toestemming...
elisa.
O, nu begrijp ik wat Jan Oom bedoelde... Goede Jan Oom!...
jan oom.
Ziet ge wel?... doch laat mijnheer de baron voortzeggen...
baron.
Gij zult licht begrijpen, Elisa, dat de toestand uws vaders hem gebood, ingeval hij u kon herkennen en zijnen naam, zooals thans, schenken, grootere inzichten jegens u te voeden.
felix.
Mijnheer! ik begrijp het... Elisa, de dochter van den graaf van Heimsfeld, is vrij...
elisa.
Felix! wat zegt gij? o, geen woord meer! Gij hebt weleer de vondelinge niet versmaadt, zult gij thans de gravin verstooten...
felix.
Elisa! gij kent mijn hart; doch...
elisa.
O, geen woord meer! in Gods naam, of ik weiger alles! alles! tot zelfs mijnen naam!...
felix.
Elisa!...
baron.
Wees redelijk, Felix; dit gevoelen vereert u; doch geene valsche trotschheid, mijn vriend;... laat mij eindigen. - Ik en Jan Oom hebben over de vooroordeelen van den graaf gezegepraald en hem tot het huwelijk doen instemmen. En thans, thans verwacht hij u beiden, om u in zijne armen te klemmen.
elisa.
Felix! mijn echtgenoot! (Zij stort in zijne armen.)
baron.
Die zich uwer zal weerdig toonen, Elisa; want hij bezit den adeldom die alleen echt is, den adel der ziel, den adeldom der deugd!...
elisa.
O, vader! moeder! ik kan u dien naam blijven geven! O, nu zal ik eenigszins kunnen vergelden wat gij voor mij gedaan hebt...
katrien.
O, mijn kind, spreek van geene vergelding: uwe liefde is ons eene groote vergelding genoeg geweest.
baas.
En de baron heeft ons immers reeds rijk gemaakt, Elisa!
elisa.
O, het is aan hem dat wij allen ons geluk verschuldigd zijn!...
baron.
Het is onze goede vriend Jan Oom!...
elisa.
Die mij immer een tweede vader geweest is. (Zij vliegt hem om den hals.)
felix.
(Jan Oom de hand drukkend.)
Mijn goede vriend!
jan oom.
Mijne lieve kinderen! (Beiden omhelzend.) O, uw geluk maakt mij zalig... Er blijft mij nu slechts nog eenen plicht over en het is van uw huwelijk te bespoedigen... En dan, dan trek ik mede naar Duitschland, naar den graaf uwen vader...
| |
[pagina 134]
| |
elisa.
En gij verlaat ons nooit!...
jan oom.
Welnu, neen, ik verlaat mijne Elisa niet... en mijn goede Felix ook niet...
baas.
Zoo heeft dan de goede God onze smarten in onuitsprekelijke vreugd doen herkeeren!...
Het gordijn valt.
EINDE. |
|