Volledige werken. Deel 12
(1872)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
Eerste tooneel.ELISA en JAN OOM.
elisa.
Zie daar!... de vrienden mogen aankomen; alles is in gereedheid...
jan oom.
Gij zijt eene keurige huishoudster, mijne goede Elisa, en zooals men zegt, de rechterarm van vrouw Katrien, die, onder ons gezegd en gebleven, een weinig sukkelachtig begint te worden.
elisa.
Het is het verdriet, Jan Oom, dat de goede vrouw terneêrdrukt. Sedert het vertrek van Felix is hier alles in de war. De hoofden schijnen niet meer op hunne echte plaats te staan en het mijne draait al zoozeer als al de andere... of meerder nog...
jan oom.
Het is waar: Felix was zoo een weinig de ziel van het huishouden; moedig en verstandig, wist hij alles te voorkomen en ten beste te schikken; ieder wilde geern met hem te doen hebben en gehoorzaamde hem met liefde.
elisa.
Het is dat ieder zijn goed hart kende, en daarom zijne bevelen als rechtveerdig aannam.
jan oom.
Het is zoo, Elisa; beter hart dan dat van Felix ken ik niet; hij is soms wel een weinig driftig; doch het komt immer uit een grootsch en zuiver gevoelen... en daarom moet men hem eerbiedigen... Dan, wat nog te meer het huis in de war brengt, is die duivelsche baronnes, die van geen vertrekken schijnt te weten... Zij kan echter voor het oogenblik niets meer te vreezen hebben; sedert lang heeft men op haar kasteel geene soldaten meer moeten inkwartieren... En de vervolgingen, waarvan zij sprak, waren loutere inbeelding... zenuwgrillen... Ik weet niet welke redenen er bestaan mogen...
elisa.
(Ter zijde.)
Eilaas! ik wel...
jan oom.
Zij murmureert den ganschen dag; niets is naar beuren zin. Wij zijn alle plompe boerenvlegels; eene soort van menschen, maar toch geene menschen... en toch blijft zij...
elisa.
(Ter zijde.)
Het is haar zoon, die er haar toe dwingt. (Luid.) O, was Felix maar terug.
jan oom.
Dat is ons aller wensch, Elisa...
elisa.
Weet ge wel, Jan Oom, dat het reeds zes maanden geleden is dat hij ons heeft verlaten?...
jan oom.
Ja, kind, zes maanden: het is een geheel lange tijd wanneer men er na wacht... en anders, wat is zes maanden?
elisa.
En het ergste nog, geen de minste tijding. Hij had ons nogtans beloofd in het kort te schrijven. Zijn laatste brief zelfs gaf ons de hoop dat hij voor eenige | |
[pagina 100]
| |
dagen in verlof zou hebben mogen komen. En geene tijding! niets!... Zie, Jan Oom, ik kan mijne ongerustheid nauwlijks meer bedwingen en ik stel mij voor dat hij dood is...
jan oom.
Dwaze gedachten, Elisa, welke gij uit uwen geest moet jagen.
elisa.
O, gij kunt met mij lachen zoo gij wilt, doch ik ben bijgeloovig... Ik heb dezen nacht eeneu afschuwelijken droom gehad.
jan oom.
Droomen is bedrog, Elisa.
elisa.
Het is mogelijk; doch ik voel er niettemin mijnen geest door ontsteld en ik beef nog wanneer ik er aan denk. Verbeeld u dat ik droomde, dat ik mij op een slagveld bevond. Rond mij lagen duizenden gesneuvelden, wier klachten en gekerm door mijne ooren sneden en mij het hart deden breken; doch boven al de klagende stemmen hoorde ik er eene uitklinken. Het was de stem van Felix. Ik vloog naar hem toe. Jaak stond naast hem en weende. Felix reikte mij de hand, riep mij een eeuwig vaarwel toe en op ditzelfde oogenblik ontwaarde ik eene breede wonde in zijne borst, waar het bloed uitstroomde. Ik liet een gil en op dien stond ontwaakte ik. Het zweet leekte mij bij druppels van het aangezicht en de overtuiging bleef mij bij, dat mijn droom waarheid was... En zie, ik geloof er nog aan...
jan oom.
En ik zeg, Elisa, dat uw droom, zooals alle droomen, leugen is. Felix is uit het laatste gevecht behouden gekomen...
elisa.
Het laatste gevecht, zegt gij? Hij heeft dus in slag geweest?...
jan oom.
Ah! duivels! dat vrouwvolk!... ik heb mij missproken...
elisa.
O, zeg, Jan Oom, gij hebt tijding, gij weet iets.
jan oom.
Hoe iets! ik weet van niets...
elisa.
O, ik zie het! gij kunt niet liegen, Jan Oom!... Ik zie dat gij rood wordt. Zeg, gij hebt tijding gehad... een' brief misschien!... gij weet iets!...
jan oom.
Welnu, ja, ik weet iets. Ik meende te wachten tot morgen, omdat het vandaag, met Sinte Peeter, een blijde dag is...
elisa.
En gij hebt slecht nieuws... O, mijn God!
jan oom.
Ik heb u reeds gezegd dat er Felix niets miskomen is, doch de tijding nogtans... (Eenen brief uit zijne tesch halend.) Daar! ziedaar liever en lees... maar spreek verder over de zaak niet, hoort gij... geen woord vandaag er over aan vrouw Katrien.
elisa.
O, geef! Een brief van Felix... (Lezend.)
Mijn goede Jan Oom, ‘Wij zijn gister in 't vuur geweest; ik ben er zonder slag of stoot uitgekomen en zelfs met eenige eer; doch ik ben door de smart verpletterd. Jaak, mijn arme Jaak, die onder zijne spotternij, een zoo edel, een zoo gevoelig hart bezat, Jaak heeft zijn woord gehouden dat hij aan mijne moeder gegeven had, en het is met mij te verdedigen, dat hij den dood heeft gevonden.’ (De lezing onderbrekend.) Arme Jaak! ongelukkige! hij heeft zich voor Felix opgeofferd! en dood... (Voortlezend.) ‘Een dragonder heeft hem met zijnen sabel in de borst getroffen,’ (Onderbrekend.) Mijn droom! ziet gij? er was waarheid in. O, wat zal de baas en moeder Katrien zeggen!... (Voortlezend.) ‘Ik heb den braven vriend gewroken en zijnen moorder voor mijne voeten doen rollen.’ (Onderbrekend.) Eilaas! wat kan zulks?... (Voortlezend.) ‘doch
| |
[pagina 101]
| |
wat heeft het mij gebaat?... Vijf minuten later gaf de arme Jaak in mijne armen den geest... Zijne oude blijgeestigheid verliet hem bij zijn stervensuur niet. Het laatste wat hij mij zegde, was: Felix, dat is eene leelijke poets, die men mij speelt; doch het is maar voor eens. Zeg al de vrienden vaarwel... moeder Katrien, de baas, Jan Oom, allen... en ook aan Zanneken, gij weet, ik had daar een zwak voor...’ (Onderbrekend.) Arme, ongelukkige vriend.
jan oom.
(Een traan afdrogend.)
Arme jongen! zie, Lisa, dat doet mij tranen storten, zulk een braaf hart!... Ga voort, kind, ga voort.
lisa.
(Voortlezend.)
‘Die woorden nepen mij het hart toe; ik sloot den braven jongen in mijne armen en ik weende als een kind. Toen ik hem losliet, was hij een lijk... - De woede maakte zich alsdan van mij meester... Mijn paard was onder mij doodgeschoten. Ik nam dat van mijnen gestorven vriend en, razend en als een leeuw brullend, wierp ik mijin een eskadron van het vijandelijke leger en sabelde al wat onder mijn bereik kwam.’ (Onderbrekend.) O, welke onvoorzichtigheid! ik beef er van!
jan oom.
Ik begrijp dat! Ik zou hetzelfde gedaan hebben.
elisa.
(Voortlezend.)
‘Als mijne woede bedaard was, vloog ik naar mijn regiment terug, en de kapitein, die mijne roekelooze daad gezien had, vloog mij om den hals, mij zwerende, dat ik eene heldendaad had verricht en dat hij voor mijne bevordering zou gezorgd hebben... Dat wilde zeggen, Jan Oom, dat mijne moorderij zou beloond zijn geworden, en inderdaad dezen morgen heeft men mij aangekondigd dat ik tot opperwachtmeester was bevorderd. Ik moet doen alsof ik dankbaar was... ‘Toon dezen brief niet aan mijne goede Elisa; zij zou er zich te zeer door ontrusten, en God weet hoe beangst zij reeds is...’
jan oom.
(Onderbrekend.)
Ziet ge wel; ik had er u niets mogen van zeggen!...
elisa.
(Voortgaande.)
‘Tracht haar goeden moed te geven, zooals ik heb. De hoop moet onze steun wezen, en ik steun er op. Ik denk nog altijd eenige dagen verlof te kunnen krijgen, te meer daar de campagne voor het oogenblik geëindigd schijnt. In dit geval moet ik u niet zeggen, hoe spoedig ik van de toelating zal gebruik maken om u allen in mijne armen te kunnen klemmen. ‘Uw neef felix.’
jan oom.
Welnu, Elisa. (Den brief wegnemend.) . Gij ziet wel dat gij ongelijk hebt, van u zoo zeer te verontrusten. Spreek intusschen vandaag van dien brief niet. Het kleine feest zou door het vernemen des doods van dien armen Jaak gestoord worden, en dat is nutteloos. Te meer, het is immer tijd genoeg om droeve maren te vernemen.
elisa.
Gij hebt gelijk, Jan Oom, bewaren wij de treurigheid voor ons alleen.
jan oom.
God wil het zoo, Elisa; want hij weet dat tusschen al de zwakken, die ons omringen, wij toch nog de sterkste zijn... En nu, tracht die treurige uitdrukking van uw wezen te doen verdwijnen. De vrienden zullen gaan aankomen en wij mogen hunne vreugde niet storen. Het feest van Sinte Peeter moet, zooals alle jaren, vroolijk afloopen. (Hij vertrekt.)
| |
[pagina 102]
| |
Tweede tooneel.ELISA, alleen.
Gisteren Jaak, morgen misschien Felix!... Eilaas, mijn God! wat heb ik u dan toch misdaan, om zoo rampzalig te moeten wezen! Als een schepsel aan niemand toebehoorend op de wereld geworpen, van mijne ouders miskend en verstooten; want wat geeft het mij ouders te hebben, indien zij mij moeten vreemd blijven! o, slechts een geluk bleef mij over. Ik had een hartsvriend gevonden. Felix, die mij beminde, die zich boven het vooroordeel der wereld verheffende, mij liefde en trouw zwoer, zonder te vragen van waar ik kwam, zonder te willen weten of mijn oorsprong eene vlek of eene ramp was. En zie, die eenige ook, die voor mij het geluk uitmaakte, wordt van mijne zijde gescheurd; men sleept hem naar het slagveld en daar dwingt men hem te moorden om niet vermoord te worden!... O, het is afschuwelijk! En ik, ik moet hier blijven; ik kan hem niet volgen. Hier moet ik in de onrust verteêren, mijne dagen in eenen onophoudenden angst slijten. (Zij ziet bijtoeval in de verte.) De baronnes en haar zoon!... Wanneer toch zullen wij van die belachelijke vrouw en van dien laffen jonker ontslagen wezen? O, dat is de tweede marteling, die ik te verduren heb... Indien ik een man ware, zou ik reeds lang dien wulpschaard gestraft hebben! Thans moet ik zijne vervolgingen verdragen; zijne hatelijke liefdeverklaringen aanhooren; mij laten hoonen, vernederen, zonder hem denzelfden hoon te mogen terugsturen; want ik mag mijne aangenomen ouders geen leed toebrengen. Hunne pachthoef hoort den baron toe, en bij het afwezen is zijne vrouw meester, en om zich te wreken, zou men de pacht kunnen verhoogen of nog erger misschien, wie weet?... O, er blijft mij slechts over verduldig te zijn; het is eene opoffering, welke ik de ouders van Felix schuldig ben, welke reeds zooveel voor mij gedaan hebben en die mij als hunne dochter liefhebben... Daar zijn ze; gaan wij de inhaling der dienstboden te gemoet; ik mag toch wel hunne hatelijke tegenwoordigheid vluchten.
(Zij vertrekt langs den rechter kant, terwijl de baronnes en Ernest, arm aan arm, op het tooneel treden.)
| |
Derde tooneel.DE BARONNES, ERNEST.
baronnes.
(Zich op eenen stoel latende neêrzakken.)
Ouf! ik kan niet meer... De lucht is stikkend, benauwd.
ernest.
(Ter zijde, naar den kant ziende langs waar Elisa vertrokken is.)
Het duifje is heengevlucht; maar de netten blijven gespannen.
baronnes.
Ernest!...
ernest.
Mevrouw?...
baronnes.
O, ik stik... geef mij mijn waaier. Daar op die bank heb ik hem vergeten...
ernest.
Ziehier, mama.
baronnes.
(Den waaier beziende.)
O, het is hier alles zoo vuil, zoo smerig; men durft nauwlijks neêrzitten... Ernest?... | |
[pagina 103]
| |
ernest.
(Die immer nog rondziet en zoekt.)
Mama?...
baronnes.
Hoor eens hier! gij staat daar weêr te draaien, jonker? Weet ge wel dat gij uwe goede mama sedert eenigen tijd verwaarloosd, zeer verwaarloosd?...
ernest.
Hoe dat zoo, mevrouw?
baronnes.
Gij Vraagt het nog? Vroeger waart gij vol attenties voor mij, vol zorgen; gij trachtet mijne wenschen in alles te voorkomen. Thans schijnt gij mij te vluchten. Het is ter nauwernood zoo ik het nog van u kan verkrijgen, mij op mijne korte treurige en eenzame wandeling te doen vergezellen...
ernest.
Maar... mama!... gij bedriegt u, gij...
baronnes.
Ik bedrieg mij geenszins, jonker; gij negligeert mij volkomen; en, zie! nu het pas geeft, wil ik u de waarheid zeggen...
ernest.
Ik begrijp niet...
baronnes.
Ik zeg u en ik herhaal u dat gij mij schrikkelijk verwaarloosd... En waarom? voor wie?... omdat een nietig meisje u in het oog heeft gegeven; u door eenige coquetteries verleid heeft...
ernest.
(Ter zijde.)
Coquetteries bij Elisa... ik wilde het wel; dan zou de zaak beter vooruitgaan; eene coquette heeft toch immer eene gevoelige zijde... (Luid.) Gij bedriegt u, mama.
baronnes.
Ik bedrieg mij! o, dat is kostelijk!... ik bedrieg mij! Maar denkt gij dan, Ernest, dat ik ook niet jong geweest ben en dat ik niet geweten heb hoe men het hoofd der mannen op den hol krijgt?...
ernest.
Ik twijfel er geen stond aan, mevrouw, en nog, indien ik de eer niet had uw zoon te wezen...
baronnes.
Ik vraag u om geene vleierijen, Ernest; te meer, de zaak schijnt mij te ernstig om er mede te spotten... Weet gij wel dat het bloed, dat door uwe aders vloeit, edel bloed is; dat gij baron geboren zijt, jonker, en dat, in die hoedanigheid, het u niet past, op een nietig meisje, zooals die vondelinge, verslingerd te zijn?
ernest.
Wat verstaat gij door verslingerd te zijn, mevrouw?
baronnes.
Wat ik daar door versta? Kunt gij het mij vragen? En zie ik niet genoeg, hoe gij voor haar zijt ingenomen; hoe gij gedurig rond haar heenfladdert; hoe uw gedacht vol is van haar?... Foei, jonker, schaam u, dat is niet weerdig van uwen rang, van het bloed waarvan gij afstamt: dat is dérogeeren! dérogeeren! zeg ik u...
ernest.
Maar, mama, ik verzeker u, gij neemt het te hoog op; gij veronderstelt...
baronnes.
Ik veronderstel niets; ik zie, ik merk op, en ik zeg u dat gij smoordelijk verliefd zijt; dat zoo gij dien weg blijft bewandelen, gij zottigheden doen zult en u belachelijk maken.
ernest.
Belachelijk, mevrouw?
baronnes.
En hoe zoudt gij het anders noemen? Een man van uwen rang, die op een gemeen, een nietig ding verzot is, en zulks op eene wijze dat hij zichzelven niet meer schijnt toe te behooren. Foei! nog eens foei! Een jonker die op eene boerenmeid verzot is!...
ernest.
Ma foi! boerenmeid of niet, gij zult toch bekennen, mama, dat het een allerliefste ding is... | |
[pagina 104]
| |
baronnes.
Hoe! wat zegt gij?... Weet, jonker, dat wat gemeen is niet schoon kan wezen... Schoon misschien in de oogen van eenen boer, van eenen lompen vlegel; maar gij zult u toch met geenen boer willen gelijk stellen, jonker? Dat ten minste hoop ik niet!...
ernest.
Ik ken dien afstand genoeg, mevrouw; maar...
baronnes.
Welnu, wanneer gij dien afstand kent, dan zoudt gij ook moeten begrijpen, jonker, dat men zijn hart aan zulke gemeene dingen niet mag verslaven.
ernest.
Maar, mama! mama! in Gods naam! gij spreekt altijd van het hart. Wat heeft het hart met dit alles te stellen? Een caprice, eene luim, eene vliegende goesting...
baronnes.
Waar het hart voor niets tusschen is?...
ernest.
Niet het minste, mevrouw...
baronnes.
Mag ik daaraan gelooven?
ernest.
Op mijn woord.
baronnes.
Gij zweert het mij?
ernest.
Op mijn woord van Edelman.
baronnes.
Welnu, dat verlicht mij het hart, en ik herken mijn zoon! Kom hier! dat ik u omhelse! (Zij omhelst hem.)
ernest.
Gij verstaat, mama, dat men op mijne jaren toch zoo al iets tot zijn vermaak moet hebben?
baronnes.
O, ik ben de eerste om het te gelooven, om het u toe te staan, indien maar geene echte verkleefdheid... dat is het wat ik vreesde... Ik zal u niet beletten van u te amuseeren, Ernest; doch, eene bede; zeg, het verblijf staat mij hier tegen, het verveelt mij, het begint mij te walgen... Dus, indien gij eene verovering beoogt, tracht ze dan te bespoedigen. Eens, ik ken die zaken, eens de overwinning daar, veracht men de overwonnen; men verlaat het strijdperk en men denkt er niet verder aan. Nu, jonkheid moet zijn loop hebben, en gij moogt u vermaken... Maar, nog eens, Ernest, een weinig medelijden met uwe mama, met uwe arme mama, die zich verdriet, totter dood toe verdriet... die gij reeds vier maanden op uwen zegepraal doet wachten! arme Lovelace! arme don Juan!... Zijt gij ten minste iets gevoorderd? zeg!...
ernest.
(Ter zijde.)
Zoo ver als den eersten dag. (Luid.) Wel ja, mevrouw, de vijand begint zoo al meer en meer ingesloten te worden en zal zich alras op genade moeten overgeven; ik ben er zeker van. (Ter zijde.) Dat is te zeggen, dat ik er zeer aan twijfel...
baronnes.
Welnu, dat de belegering dan maar spoedig worde voortgezet; dau breken wij het kamp op. Het zal nog een schoone dag wezen, Ernest, wanneer ik uit het midden dier lompe vlegels zal mogen verhuizen, en mijn verblijf hier is eene groote opoffering, die ik voor u doe. Gij moogt er mij goede rekening van houden...
ernest.
En dat doe ik ook, goede mama! (Hij omhelst haar.)
baronnes.
Nu, nu, het is wel, vleier... (Men hoort gezang in de verte.)
ernest.
(Van den achtergrond uitziende.)
Daar is het kermiskraam... Hoe is het toch mogelijk dat die menschen zich met zulke beuzelarijen kunnen vermaken?
baronnes.
Dat is zoo, jonker; ieder gaat niet verder dan hij kan. Aan den gemeenen man, gemeene vermaken... (Het gezang nadert al dichter en dichter.)
| |
[pagina 105]
| |
ernest.
Ah! ah! onnoozele snullen!...
baronnes.
Laten wij heengaan, Ernest.
ernest.
Toch niet, mama, blijven wij integendeel; ik zie nog al eens geern die halfhouten hunne stijve beenen uitslaan en hunne ruwe kelen openzetten. Gij ziet, de drank staat al gereed. (Op de tafel wijzend.)
baronnes.
Het is dat ik schrik heb van al dat lawijd; dat werkt op mijne zenuwen... Gij weet dat ik sedert eenige dagen weêr zoo gevoelig ben. (Zij haalt een reukfleschje te voorschijn.) O, gij moet aan den dokter schrijven, Ernest; hij moet mij absoluut komen vinden; anders vrees ik nog eene zware ziekte te doen.
ernest.
Wees gerust, mama, niet langer dan morgen. (Hij blijft na de aankomenden uitzien.)
| |
Vierde tooneel.
Een boerenwagen met boomtakken versierd komt op het tooneel; de boerenknechts omringen denzelven. De meiden stappen met Baas Schram van den wagen en zingend treden zij vooruit op het tooneelGa naar voetnoot(*).
DE VORIGEN, BAAS SCHRAM, JAN, NELLES, PEER, WANNES, ELISA, en verder MEIDEN en KNECHTEN; de laatsten zingen in koor.
Vrienden, schenkt de glazen vol.
Vol tot aan den boord!
Honderd jaren leven wij
Vrij en ongestoord!
peer.
(Zingt solo.)
Sinte Pieter was een visscher
En de stiel ging droevig slecht;
Nauwlijks kon hij 't brood verdienen
Voor zijn vrouw en kind en knecht.
Maar de meester aller meesters
Zei hem: Peer gij hebt het mis;
Kom met mij de menschen vangen:
't Vee is beter dan de visch!
baronnes.
(Tegen Baas Schram.)
Wel foei! baas Schram, dat is een ondeugend, zeer slecht liedeken.
baas.
O, mevrouw...
jan oom.
Dat is zonder erg, mevrouw; zij zien daar geen kwaad in.
baronnes.
Maar de zeden, Jan Oom? de godsdienst! foei!...
jan oom.
Het hart is daarom niet bedorven, mevrouw...
elisa.
(Heeft intusschen de glazen ingeschonken.)
Hier, vrienden! | |
[pagina 106]
| |
baas.
Welnu, vrienden, ziehier de glazen tot den boord volgeschonken! zij wachten I (Baas Schram deelt met Elisa de glazen rond. - Men klapt onder elkaar.)
katrien.
(Mevrouw een glas aanbiedend)
Mevrouw de baronnes, het is uit een goed hart...
baronnes.
O, als het maar niet zuur is!... (Zij neemt het aan.)
katrien.
Het is versch gebrouwen, mevrouw.
ernest.
(Die intusschen tot bij Elisa is doorgedrongen.)
Mag ik de eer hebben een glas te verzoeken, mijn lieve engel?...
elisa.
(Geeft zonder spreken een glas.)
peer.
Welnu, mannen, dat gaat er hier! Op de gezondheid van baas Schram!...
allen.
(Komen tegen het glas van den baas tukken.)
Op uw lang leven! (Zij drinken.)
wannes.
Wie kan er 't lieken van Jaak?
elisa.
(Naast Jan Oom en dezes arm vattend.)
O, wisten zij eens!.. Arme Jaak!
een knecht.
Peer kan het.
tweede knecht.
Welk liêken?
wannes.
Het lieken van de katten.
allen.
Bravo! bravo! Peer, vooruit, jongen, met den zang!
peer.
Ik wil wel, zoo gij het refrein meê zingt. 's Avonds in het donker
Zijn de katten grauw:
Miauw! miauw! miauw!
's Avonds in het donker
Zijn alle katten grauw!
Solo.
Grootvaâr heeft het mij gezegd:
Jongen, treedt ge ooit in den echt,
Doe uw oogen waagwijd open,
Zie toch wel, bij klaren dag,
Wie gij tot uw vrouw wilt kopen,
Anders komt gij in beklag.
Als ge een beker hebt gedronken
En het in uwe ooren tuit,
Vrees dan 's meisjes vuurge lonken
En kies u geen vrouwtjen uit.
Koor.
Want bij 't avonddonker
Zijn de liefjes grauw:
Miauw! miauw! miauw!
Want bij 't avonddonker
Zijn al de liefjes grauw.
| |
[pagina 107]
| |
Solo.
Grootmoêr heeft het mij gezegd:
Meisje, treedt ge ooit in den echt,
Zoek dan naer geen steedschen pronker,
Die, met handen wit en fijn,
Slechts kan dienen voor een jonker
En geen goede boer kan zijn.
Voelt gij liefdes windje waaien,
Bij zijn woorden zoet en zacht,
Denkt: mijne oogen zijn aan 't draaien
En ik staar in donkren nacht.
Koor.
's Avonds in het donker
Zijn de mannen grauw:
Miauw! miauw! miauw!
's Avonds in het donker
Zijn al de mannen grauw!
allen.
Het derde koupiet! het derde koupiet!...
pieter.
(Zingend.)
‘De oude wijsheid zegt het nog.’ (Sprekend.) Wacht, eerst een teugje, om de keel wat te ververschen. (Men schenkt hem in, en na gedronken te hebben, herneemt hij:)
De oude wijsheid zegt het nog:
Boeren, wacht u voor 't bedrog;
Vindt gij van die goede vrinden,
Die met ijdlen vleiers praat
U om hunnen vinger winden.
Denkt: er is hier vast verraad!
't Boeren spreekwoord kan niet liegen:
Menschen foppen is een stiel;
Alle vleier wil bedriegen
En 't is duister in zijn ziel.
Koor.
's Avonds in het donker
Zijn de katten grauw:
Miauw! miauw! miauw!
's Avonds in het donker
Zijn al de katten grauw!
| |
[pagina 108]
| |
knechten.
Bravo! Peer! vivat Peer! op de gezondheid van Peer! (Zij drinken en woelen ondereen.)
baronnes.
Welke zwijnerijen I en dat heet men zich vermaken!...
jan oom.
(Teyen baas Schram.)
Het is alsof het met opzet gedaan ware; maar er is daar iets in dat liedeken, waar de jonge baron mag aan snuiven...
baas.
Het is waar... het spijt mij...
wannes.
Mannen I drinken wij nu nog eens op de gezondheid van de bazin, van vrouw Katrien...
allen.
Op de gezondheid van vrouw Katrien!
baas.
En nu, mijne goede vrienden, is het mijne beurt om eenen gezondheidsteug voor te stellen.
allen.
Laat hooren, pachter, laat hooren!...
baas.
Op de gezondheid van mevrouw de baronnes en van jonker Ernest!
allen
Vivat de baronnes! vivat jonker Ernest!
baronnes.
(Buigend en met eenen spotlach.)
Dank u, vrienden, dank u.
ernest.
(Die weêr bij Lisa is genaderd.)
Op mijne, op uwe lieve gezondheid, mijn engel! (Hij tukt tegen haar glas. De knechten zulks ziende, verdringen zich om ook te tukken en roepen:)
knechten.
Leve, jonker Ernest!
wannes.
Nu nog eens op de gezondheid van Jan Oom!
allen.
Vivat Jan Oom!
peer.
(Zingend met de andere knechten.)
Lang moet hij leven,
De goede, brave vrind!
Lang moet hij leven
Van iedereen bemind!
wannes.
Mannen! de hospes uit de Kroon verwacht ons.
eerste knecht.
En de speelman zit gereed! Waar is het vrouwvolk?
knechten.
Vooruit! naar de Kroon!
eerste knecht.
Baas Schram, gij hebt er niets tegen?
baas.
Niets, vrienden, vermaakt u wel; maar niet te laat, hoort gij: wacht u voor het oogenblik als de katten grauw worden!
eerste knecht.
Verstaan, baas, morgen zullen wij frisch en gezond op het werk staan.
baas.
Zoo moet het zijn, vrienden.
eerste knecht.
Maar, zeg, Peer, eerst nog het liedje van Sinte Pieter: gij hebt-slechts een koupiet gezongen.
peer.
Leve de vreugden! Hier ben ik weêral; het koor allen gelijk. ALLEN.
(Zingend.)
Vrienden, schenkt de glazen vol,
Vol tot aan den boord!
Honderd jaren leven wij
Vrij en ongestoord.
| |
[pagina 109]
| |
peer.
(Alleen.)
Sinte Peeter groot apostel,
Die des hemels poort bewaart,
Doe voor ons uw deurken open,
Als wij trekken van deze aard
En voor goed eens gaan verhuizen
Naar dit andre wereldend,
Waar er niet meer valt te buizen
En men 't zoete bier niet kent.
allen.
Vrienden, schenkt de glazen vol,
Vol tot aan den boord!
Honderd jaren leven wij
Vrij en ongestoord!
(De knechten vertrekken al zingend, ieder, zooveel mogelijk, met eene meid aan den arm.)
| |
Vijfde tooneelDE VORIGEN, min DE MEIDEN en KNECHTEN.
baas.
Jammer maar, dat onze Felix hier ontbreekt; hij kon dat zoo wel om de mannen in vreugde te brengen en tenzelfden tijd in toom te houden en te maken dat alles in regel bleef.
ernest.
(Ter zijde.)
Ja, die ontbreekt er nog, om mijne zaken nog slechter te doen staan.
jan oom.
Hij zal er het toekomende jaar bij zijn, bij het Sint Pietersfeest, broeder...
katrien.
Of bij een anderen Sinte Pieter...
ernest.
(Ter zijde.)
Dat was niet erger.
jan oom.
Vrouw Katrien, gij zijt toch onverbeterlijk; immer zwarte gedachten...
katrien.
Ik wilde wel ongelijk hebben, Jan Oom.
baas.
Nu, nu, vrouw, spreken wij er niet van; denken wij liever aan wat anders... Terwijl de knechten en meiden zich vermaken, moeten wij knecht en meid spelen. De koeien wachten u, vrouw, en ik hoor de paarden al ongeduldig zijn. Jan Oom zal mij een handje leenen om den wagen te helpen uitspannen, en Elisa zal hier intusschen de tafel ruimen. (Zij vertrekken.)
| |
Zesde tooneelELISA, ERNEST en DE BARONNES.
ernest.
(Tegen de baronnes.)
Mevrouw... gij, die uwe wereld zoo goed...?
baronnes.
Ik versta u, schelmken, ik versta u; welnu ik laat u het veld vrij.
ernest.
Gij zijt aanbiddelijk... | |
[pagina 110]
| |
elisa.
(Die dit alles begrepen heeft en mevrouw ziende vertrekken. Ter zijde.)
O, mijn God! weêral die hatelijke vervolging. (Zij houdt zich aan tafel bezig.)
| |
Zevende tooneelERNEST en ELISA, die gedurende dit tooneel in en uit het huis gaat om de glazen en andere voorwerpen weg te doen.
ernest.
Mijne moeder heeft er goed over te spreken, over de verovering; maar die duivelsche meid; ik weet niet hoe het komt; doch in hare tegenwoordigheid ben ik zoo bloo, als... de duivel... allons! moed! (Hij nadert tot Elisa, die terug op het tooneel is getreden.) Hoe komt het, mijn lieve engel, dat gij niet mede tot den dans zijt gegaan?...
elisa.
(Ernstig.)
Gij hebt immers wel gehoord, wat de baas gezegd heeft, jonker?...
ernest.
De baas maakt van u eene meid, eene slavin... O, waarom wilt gij naar mij niet een weinig luisteren? Elisa... ga met ons mede; gij zult gouvernante zijn, of liever gezelschapsjuffer; dat is te zeggen dat gij niets zult te doen hebben; dat gij eene dame zult zijn... slechts een weinig liefde, engel!... (Hij grijpt naar hare hand.)
elisa.
(Hare hand terugtrekkend.)
Laat af, mijnheer, en doe mij zulke woorden niet meer hooren; het zijn zoovele beleedigingen...
ernest.
Bah! vooroordeelen! boeren gedachten, waar gij later zult over beschaamd zijn... (Elisa gaat henen.) Duivelsch ding! Het is dat zij allerliefst is met hare ernstige uitdrukking. (Elisa keert terug.) Of zeg, Elisa, verkiest gij liever in de stad te wonen. Spreek, ik ben rijk, schatrijk; ik zal u eene prachtige woon koopen; meiden en knechten te uwen dienst stellen... paarden en rijtuigen... Gij zult geen wensch vormen, die niet oogenblikkelijk zal voldaan worden... En voor dit alles zal ik niets vragen dan een weinig liefde, een goed woord... eenige toegenegenheid... O, zeg, engelachtige Lisa!...
elisa.
Mijnheer! in Gods naam! laat mij met vrede; ik kan u slechts herhalen wat ik u reeds zoo dikwijls gezegd heb: ik ben met mijn nederig lot tevreden; ik verlang niets meer en over mijn hart kan ik niet beschikken.
ernest.
O, ja... die boerenliefde!...
elisa.
Eene liefde, waarover ik fier ben, mijnheer, en die tegen al de schatten der wereld kan opwegen. (Ter zijde.) O, vreesde ik niet mijne ouders nadeel toe te brengen, ik zou mijne woede niet langer kunnen bedwingen... (Zij verlaat weêr het tooneel.)
ernest.
Dat is eene onoverwinnelijke sterkte; doch geven wij geenen moed verloren... (Elisa keert terug.) Luister eens, Elisa; ik veronderstel dat gij Felix geern ziet, welnu, dat doet er niets aan... Ik kan dat wel lijden... Maar wat belet dat gij mij tenzelfden tijd ook zoo wat...? Zeg, wat nadeel zou het den braven jongen toch doen, indien gij mij zoo eens toeliet nu en dan een kus... (Elisa trekt achteruit.) Zeg, Elisa! gij kent het leven nog niet! (Hij grijpt haar de hand.) Gij weet nog niet wat liefde, brandende liefde is... welk een genot... welke goddelijke...
| |
[pagina 111]
| |
elisa.
Mijnheer! tot hiertoe waart gij mij slechts hatelijk, thans doet gij mij eenen walg van u krijgen. (Zij stoot hem weg.) Achteruit! en laat mij... vertrek of ik roep op baas Schram! ik roep op mijne moeder en ik zeg hun welk een lafaard en welk een bedorven schepsel gij zijt...
ernest.
(Lachend.)
O, zie! zie! welke fijngevoelige deugd! en welk eene gebiedende houding... Elisa, op mijn woord! gij zoudt eene goede tooneelspeelster zijn!...
elisa.
Ik mag al zijn wat gij wilt, jonker; maar laf, zooals gij, zou ik niet kunnen wezen...
ernest.
Ik kan dat alles goed van u verdragen, meisje... ik neem het u niet kwalijk... in 't geheel niet... en dat is een bewijs dat ik op u verzot beu... doch laten wij eens ernstig spreken... (Op nijdigen toon.) Gij kent mij niet, Elisa; gij weet niet waartoe ik bekwaam ben.
elisa.
Ik weet dat gij tot alles bekwaam zijt!... Een man, die, zooals gij, een weerloos meisje durft honen, is voor alles in staat.
ernest.
(Met eene helsche nijdigheid.)
Ook om zich te wreken, weet gij 't?
elisa.
Uwe wraak kan niet erger zijn dan uwe laffe vervolging!
ernest.
Om zich op u en op de uwen te wreken... Weet gij wel, ongevoelige, dat het lot van baas Schram, van zijne gansche familie in mijne handen is?
elisa.
En gij zoudt, op uwe beurt, Gods wraak niet vreezen?
ernest.
Dat is mijne zaak; daar zal ik later aan denken, en daar ik geld genoeg heb, zal ik denkelijk beter met den hemel dan met u overeenkomen.
elisa.
Het is afschuwelijk! bedorven tot in de ziel!...
ernest.
(Naderend.)
En dan hebt gij nog op mijne macht niet gerekend! Gij tergt mij, meisje; te lang hebt gij mij getergd! De koelbloed vergaat ten laatste, en ik zou niet meer weten... Elisa! welnu, ik zeg het u, willens of onwillens zult gij de mijne zijn!... (Hij treedt op het meisje nader, die een gil iaat en in huis vlucht.)
| |
Achtste tooneelERNEST, alleen.
O, dat gaat te ver! coquetterie of deugd, dat kan ik niet langer verduren!... Ik maak mij belachelijk... Niets kan op dit steenen hart eenigen indruk maken!... Welnu, mits er met goedheid niets te winnen is, moeten er andere middelen beraamd worden... Er zal niet worden gezegd dat ik bij eene boerenmeid, bij een meisje, dat zelfs geenen naam heeft, te vergeefs zal gesmeekt en gedreigd hebben... Zij zal aan mij zijn, al moest het mij eene gansche fortuin, al moest het mij alles kosten!... Doch wat gedaan?... Denken wij... (Hij wandelt op en neêr.)
| |
Negende tooneelERNEST, NIKLAAS
(binnentredend) , later FELIX.
ernest.
Ah hier! domkop! hier, ezel! waar hebt gij den ganschen dag gestoken?... | |
[pagina 112]
| |
niklaas.
Uw paard staat gezadeld, jonker...
ernest.
Ik vraag u waar gij geweest zijt!...
niklaas.
Gij weet, jonker...
ernest.
Welnu?...
niklaas.
Gij weet, het is vandaag Sinte Pieter.
ernest.
Welnu? (Met den voet stampend.)
niklaas.
Ik ben op het dorp geweest...
ernest.
En wat hebt ge daar verricht?
niklaas.
Wel, jonker...
ernest.
Spreek, zeg ik u...
niklaas.
Wel, er is daar... een zeker Joken... en er ging spel in de herberg.
ernest.
(Ter zijde.)
De knecht is gelukkiger geweest dan zijn meester. (Luid.) Ik versta u, en gij hebt u vermaakt, zonder aan uwen plicht te denken... Indien ik... (Ter zijde.) Maar neen, ik heb hem noodig... (Luid.) Luister, Niklaas, ik vergeef het u; maar op voorwaarde dat gij mij in iets zult van dienst wezen...
niklaas.
O, mijnheer, in alles!...
ernest.
Luister! gij zijt gelukkiger in uwe liefdesavonturen dan ik.
niklaas.
Onmogelijk, jonker!... ah! onmogelijk!
ernest.
Luister, zeg ik u! Wat gij door uwe domheid, of ik weet niet waar door geniet, kan ik niet verkrijgen; ten minste met geene gewone middelen verkrijgen... en daarom wil ik buitengewone middelen gebruiken...
niklaas.
Ik versta u, mijnheer, gij kunt op mij rekenen... van wie is er kwestie?... van Elisa?...
ernest.
Gij hebt het geraden.
niklaas.
Zoo! die maakt cabriolen! wel...
ernest.
Genoeg... dat gaat u niet aan. Ziehier wat ik van u verwacht en waarop eene goede belooning zal volgen.
niklaas.
Ik luister dubbel, jonker...
(Felix komt stil op den achtergrond; hij is in klein dragonderstenue; hij blijft staan en luistert.)
ernest.
Gij ziet daar dit venster, niet waar? (Op de huizing wijzend.)
niklaas.
Het is daar dat Elisa slaapt.
ernest.
Welnu, dezen nacht, ten twaalf ure, klimt gij langs daar op de kamer...
niklaas.
Duivels! duivels!...
ernest.
Zijt gij bang?
niklaas.
In 't geheel niet... maar... nu, ga voort, jonker, ga voort...
ernest.
Gij opent mij de kamerdeur, die immer langs binnen gesloten is, of, wordt het meisje door het gerucht wakker, dan stopt gij haar eerst den mond met een' zakdoek en belet haar op die wijze om hulp te roepen... gij verstaat mij?
niklaas.
Zeer goed, ga voort.
ernest.
Vervolgens laat gij mij binnen en, tot meerdere verzekering, zal een band om armen en beenen geen kwaad doen. Ongemerkt voeren wij de schoone alsdan weg, en gij hebt zorg dat mijn paard gezadeld staat te wachten. Het overige is mijne zaak... Ik ken eene oude duivelin in het dorp... en wat men mij met geene goedheid geven wil... | |
[pagina 113]
| |
felix.
(Die intusschen genaderd is en de hand op den schouder van Ernest laat vallen.)
Dat zal het geweld ook niet verkrijgen, jonker!...
ernest.
(Verbaasd achteruitdeinzend.)
Eh! wat...
niklaas.
(Wegloopend.)
De soldaat! Hij is 't! (Ter zijde.) Ik ben er gelukkig van af!...
| |
Tiende tooneelFELIX en ERNEST.
felix.
(Met de armen op de borst gekruist.)
Ah! het is zoo dat de edele jonker handelt. Wanneer zijne vuige liefde verstooten wordt, dan durft hij aan geweld denken. Dan durft hij aan eene schaking droomen... en aan verkrachting... In der waarheid! gij doet eer aan uwen edelen naam!...
ernest.
(Die zich hersteld heeft.)
Wie zijt gij, mijnheer? ik ken u niet!...
felix.
Zoo! gij kent mij niet?... Zoo, gij wilt mij niet herkennen?... Welnu, dat doet er niets aan: veronderstel dat ik een vreemdeling ben en dat het meisje, wier verderf gij daareven beraamdet, mij insgelijks vreemd is... Welnu, jonker, ik ben een man van eer en in die hoedanigheid is het mij een plicht de onschuld niet alleen te verdedigen, de zwakheid niet alleen te beschermen, maar te wreken... Zoudt gij mij bijgeval verstaan, jonker?
ernest.
(Zoo kalm mogelijk en eenigszins spottend.)
Ik geloof ja; gij zoudt mij willen beroepen?...
felix.
U willen straffen.
ernest.
Een tweegevecht?...
felix.
Ik wil er mij wel toe vernederen...
ernest.
(Lachend.)
Welke spotternij!... ah! bah! gij zoudt willen dat wij eikaars leven in de weegschaal stelden voor...
felix.
Voor... wat?...
ernest.
Voor een nietig ding...
felix.
Hoe zegt gij?...
ernest.
Voor een gemeen meisje, eene vondelinge...
felix.
(In woede en Ernest bij de borst vattend.)
Ha! schelm! lafaard! gij durft... oh! maar het is geen tweegevecht dat ik u moet voorstellen! gij verdient slechts dat ik u met mijne handen verwurge!... (Hij grijpt hem naar de keel.)
ernest.
(Roepend.)
Hulp! hulp! men moordt mij!
felix.
Monster! lafaard!... | |
Elfde tooneelDE VORIGEN, BAAS SCHRAM, VROUW KATRIEN, JAN OOM en ELISA.
(Allen loopen op de twee worstelende aan en hangen Felix aan het lijf; roepende:)
jan oom.
Felix! wat doet gij?
baas.
Mijn zoon!... | |
[pagina 114]
| |
elisa.
Felix!
felix.
(Den jonker loslatende en eenen nog woedenden blik op de omstaanders werpende, terwijl hij Lisa bij de hand houdt.)
Ah!...
baas.
Kind! wat doet gij?... wat wilt gij begaan?
felix.
Wat ik doen wil?... dien lafaard straffen!...
baas.
Maar wat heeft de jonker?...
felix.
Ah! ja! gij allen ziet niets; gij allen hebt niets gehoord, gij weet niets...
elisa.
Felix, bedaar toch!...
baas.
Maar in Gods naam! wat is er dan toch gebeurd?
felix.
Ziehier, vader. (Hij houdt Elisa tegen zijne borst geklemd.) Elisa is de grootste, de eenigste schat, dien ik op aarde bezit. Zoo ik aan het leven houde, zoo ik God bedank dat hij het mij tot heden gespaard heeft, is het enkel om uw steun te kunnen wezen en haar gelukkig te maken. Zij, zij moet mijne bruid worden; onze harten zijn aan elkaar verloofd en het woord is wederzijds gegeven...
baas.
Welnu, Felix, het is wel, uwe keus zal onze keus wezen; doch welke betrekking heeft zulks met...
felix.
Ik heb het u reeds gezegd; gijlieden ziet niets; weet niets... en ik moet hier komen om de rampen te vermijden...
katrien.
De rampen, zegt gij?...
felix.
Om een helsch plan te verijdelen, daar, door dien jonker opgemaakt, om mij Elisa te ontrooven.
elisa.
Twijfelt gij dan aan mij, Felix?...
felix.
Neen! lieve, neen! aan uw hart twijfel ik niet; maar eene zwakke vrouw is niet bestand om de overmacht tegen te staan, en daar! dit monster, die vuige wellusteling had besloten u dezen nacht te schaken! u... ik zal het woord niet uitspreken... (Ernest schokschoudert.)
allen.
(Behalve Elisa.)
Onmogelijk!...
felix.
Onmogelijk, zegt gij, verblinden! en gij, jonker, gij schokschoudert. (Een stap nader doende.) O, onze rekening is niet vereffend, weet gij? de hoon, dien gij mij aangedaan hebt, moet gewroken worden! Ah! gij denkt, omdat de fortuin u blindelings goud heeft toegeworpen, omdat gij in uwe wieg reeds rijk waart; dat gij daarom aan uwe lusten geene palen moet stellen en een armen boer, een gemeen man moogt verachten. Ah! gij denkt, omdat men u in uwe woon misschien nooit iets geweigerd heeft, dat daarom iedereen u moet gehoorzamen! Ah! gij denkt, omdat men in uwe kringen slechts vuig genot kent, dat daarom iedereen ter voldoening uwer lusten en wenschen zou moeten bereid zijn!... Oh! bedrieg er u niet over, jonker, de weerde van mensch is eene eigenschap, die in uwen stand misschien niet gekend is; maar die bij ons levend blijft.
ernest.
Gij raaskalt, jongen, laat mij met vrede... al die woorden...
felix.
Inderdaad! al die woorden zijn nutteloos. (Hij doet weêr een stap nader.)
baas en katrien.
Felix!...
felix.
Zwijg, zeg ik u. (Tot Ernest.) Mijnheer, ik heb daar straks voldoening van u geëischt?..,
ernest.
En ik heb ze u geweigerd. | |
[pagina 115]
| |
felix.
En ik heb u daarom het woord lafaard toegesmeten...
ernest.
Ik vergeef het u...
felix.
(Hem zijne handzweep in het aangezicht slaande.)
En ik hoon u, jonker!
ernest.
(Opspringend.)
O, dat is te veel!
felix.
Ik ben te uwer beschikking, mijnheer...
ernest.
Gij zult mijne wraak gevoelen...
felix.
Het is uw bloed, dat ik moet hebben...
ernest.
Gij zoudt mij willen moorden? ik versta u! Het is mijn leven dat gij verlangt; eene misdaad zou u niets kosten...
felix.
Gij spreekt van misdaad, schijnheilige!
ernest.
Welnu, gij hebt de overmacht! (Hij is bevreesd.) Wat houdt u tegen? vermoord mij! ik ben immers in uwe handen?...
felix.
Lafaard! huichelaar in de ziel!... weg! ik veracht u! weg, zeg ik u! uit mijne oogen!... Ik zie het thans: aan menschen zooals gij vraagt men geene voldoening; ik had u daar straks den gorgel moeten toeknijpen...
ernest.
(Die intusschen naar het achterplan genaderd is.)
Zulk eene gruweldaad zou u weerdig wezen...
felix.
Vertrek, zeg ik u; want mijn bloed kookt! weg hier en zet geenen voetstap meer op de hoeve of ik verbrijzel u onder mijne voeten.
ernest.
Ik vertrek... doch uwe beurt van te vertrekken zal ook komen... Binnen zes maanden is de pacht ten einde, baas Schram. (Hij vertrekt. - Allen blijven door die woorden getroffen staan.)
| |
Twaalfde tooneelDE VORIGEN min ERNEST.
felix.
Laf tot het einde, laf in alles...
katrien.
Felix! Felix! ik vergeef het u; doch gij bewerkt onzen ondergang...
felix.
(Verstomd eenen stond voor zich starend).
Heb ik slecht gehandeld? (Tot zijne moeder.) Moeder, het is mogelijk dat ik onvoorzichtig geweest beu, dat de woede mij vervoerd heeft; doch moet de misdaad dan immer verschoond blijven, en moet het stoffelijk belang zwaarder wegen dan de eer?
katrien.
Ik vergeef u, Felix, o, ik vergeef u! maar, kind, wij worden oud, men zal ons de hoeve niet meer verhuren... Wat zal er van ons geworden?...
felix.
(Ter zijde.)
Het is waar, en de oorlog zal mij niet altijd sparen... O, ik vertwijfel! (Het hoofd oprichtend en Elisa zoekend.) Elisa, koom hier en zeg dat ik wel gedaan heb met u te verdedigen; zeg dat u dit monster heeft doen lijden, dat hij u vervolgd heeft, onophoudelijk heeft vervolgd!...
elisa.
(Weenend.)
Eene dagelijksche marteling...
jan oom.
En waarom hebt gij niet gesproken, Elisa, waarom ons de zaak niet verklaard?...
elisa.
En waartoe zou het geholpen hebben? Er was slechts iets te doen; ik denk er reeds lang aan en mijn besluit was bijna vastgesteld. | |
[pagina 116]
| |
felix.
Elisa! wat hadt gij besloten?...
elisa.
Onze woon te vluchten en zoo de vervolging en de ramp, waarmede wij thans bedreigd zijn, te voorkomen. (Tot baas Schram stappend en voor zijne voeten stortend.) Vader! o, vergeef mij! o, vergeef mij de smarten, die ik over uw gezin trek!...
baas.
(Haar oprichtend.)
Sta op, Elisa, sta op, mijn kind! Ik heb u niets te vergeven of aan Felix ook niet... Gij zijt beiden mijne kinderen! Vrouw Katrien: ook de ouders moeten voor hunne kinderen weten te lijden... Gij, Felix, geef mij de hand; gij hebt uwen plicht gedaan, zonder achterwaarts te zien. Laten wij nu het overige aan de Voorzienigheid over, en wat zij ons zal toezenden, zullen wij in dank aannemen...
felix.
Dank, vader, dank! ik herken uw heerlijk hart!... (Hij drukt hem in zijne armen.) En gij, moeder, o, zeg, verwijt mij inwendig niet langer gedaan te hebben wat de plicht mij oplegde! zeg mij dat gij er over denkt zooals vader?...
katrien.
(Hem omhelzend.)
Gij zijt mijn weerdige zoon, Felix.
felix.
(Tot Jan Oom.)
En gij, Jan Oom, gij zegt niets?
jan oom.
Wat wilt gij dat ik zegge, mijn goede Felix? Ik vind dat gij u allen nutteloos verdriet aandoet, met meer acht te geven op de bedreiging van dien jonker, dan dezelve wel verdient, Gij vergeet dat, zoo mevrouw de baronnes een belachelijk schepsel is en haar zoon een booswicht, de baron integendeel den naam van braaf en ordentelijk man verdient en hij, in alle geval, al is hij gebannen, de baas van het huisgezin blijft.
katrien.
Het is waar!...
jan oom.
En dat er zonder hem, zonder zijne toestemming, niets kan beslist worden. Welnu, tusschen dit en zes maanden loopt er veel water door de zee, en dan ben ik er nog, mijne goede kinderen, om voor de zaken intusschen een weinig te zorgen; en gij weet, Felix, er is nog iets anders dat mij op het geweten ligt en waaraan ik denken moet... Nu, nu, laat mij betijen; ik heb mijn plan...
baas.
Jan Oom heeft gelijk, hopen wij en geene droefheid voorden tijd.
jan oom.
Neen, geene droefheid voor den tijd, en daarom, ziehier wat ik u heb voor te stellen. De dag van Sinte Pieter is goed begonnen; hij moet goed voleind worden. Onze meiden en knechten verheugen zich en wachten op u. Gaat hen vinden. Ik blijf intusschen hier, en wil een woordje aan de baronnes zeggen en haar doen begrijpen, dat het best, wat haar te doen staat, is, van zoo spoedig mogelijk pak en zak te maken en de plaats te ruimen. Jonker wil ons binnen zes maanden van de hoef afzetten, welnu wij zetten hem en zijne moeder nog heden aan de deur!...
baas.
Broeder! dat zou hen te veel tergen zijn!...
jan oom.
Ik neem de zaak op mij. Gaat gijliè de dienstboden vinden en verheugt u met te denken, dat wij morgen van de kinderachtigheden van mevrouw de baronnes en van de honende en welgemanierde onbeschoftheid van haren zoon zullen verlost wezen. Gaat...
baas.
Welnu, dat de zaken dan haren loop hebben en gaan wij, kinderen. Kom, vrouw, gaan wij de terugkomst van Felix vieren, waaraan wij tot heden toe nog niet gedacht hebben. | |
[pagina 117]
| |
katrien.
En waarvoor wij den goeden God hebben vergeten te bedanken.
jan oom.
Verheugt u te zamen! het is de schoonste dank, dien gij de Godheid kunt toesturen. Tot straks, mijne goede vrienden; ik ga de zaak, welke Felix begonnen heeft, voltooien.
allen.
Tot straks. Jan Oom, tot straks!...
Het gordijn valt.
EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF. |
|