Volledige werken. Deel 12
(1872)–Pieter Frans van Kerckhoven– AuteursrechtvrijEerste tooneel.WILLEM, alleen, op het tooneel heen en weêr stappend.
Haar vergeten, heeft hij mij nogmaals in het heengaan gezegd, voortaan in haar niets meer zien dan eene zuster, eene vriendin... O dat is zeker nog eene zaligheid... maar dit is mij niet genoeg... Ik verlang meer, ik voel het... Ik heb mijn hart | |
[pagina 30]
| |
onderzocht en er heeft zich daar een ander gevoel in gevestigd, dat niet meer kan uitgeroeid worden... Vergeten kan ik niet meer... lijden! zal ik, ja... - Maar toch heeft bij gelijk. Men zou zeggen dat wij den toestand van Fanny hebben ten nutte gesteld, om ons van het fortuin meester te maken... En dan, wie zegt mij dat de verkleefdheid, die Fanny voor mij gevoelt, met den naam van liefde moet genoemd worden?... o Mijn God! er is moed noodig... welnu, hij zal mij niet ontbreken... Daar is zij... trachten wij ons onverschillig le toonen en onze rol goed te spelen... o Mijn God! zal het niet boven mijne macht zijn? | |
Tweede tooneel.WILLEM, FANNY.
fanny.
Willem, waar zijt gij?
willem.
(Haar te gemoet tredend.)
Hier, zuster, hier...
fanny.
O, ik ben zoo ongeduldig, zoo nieuwsgierig om te weten hoe die poging van vader zal uitvallen?
willem.
Hij kan nauwelijks bij den heer Verneuil zijn aangekomen, zuster.
fanny.
Kent gij den heer Verneuil, die mijn oom zou wezen? Is bij een braaf man?
willem.
Hij is de eigenaar van onze woon; ik zag hem meermaals; doch zou u moeilijk iets over zijne inborst kunnen zeggen...
fanny.
En mevrouw Verneuil, de zuster mijner arme moeder zaliger, volgens het zeggen van den heer Dufour...
willem.
Ik zag haar ook meermaals, en zij scheen mij eene brave vrouw.
fanny.
Ik wilde ze reeds kennen, Willem. Het schijnt mij dat ze mij mijne moeder zal herinneren. Misschien heeft zij dezelfde spraak, dezelfde inborst. Haar hoorende, zal ik mij inbeelden, mijne arme moeder te hooren spreken... en die verbeelding, Willem, zal mij een zalig genot zijn.
willem.
Mocht gij het welhaast ondervinden, zuster! u in den schoot uwer nieuwe, maar echte familie bevinden!...
fanny.
Willem, gij zegt dat op eenen toon... Mijne nieuwe familie zal immers niet beletten, dat ik...
willem.
O, gij begrijpt, Fanny... wanneer gij u in de groote wereld zult bevinden... dat alsdan de arme diamantslijper... de arme burgersjongen, met een woord, dat ik en mijn vader u vreemd zullen moeten worden...
fanny.
Wat zegt gij? Neen! nooit! Willem.
willem.
Het kan, het mag niet anders, zuster! (Ter zijde.) O, doen wij ons geweld aan. (Luid.) De wereldsche overeenkomsten zouden zich daar tegen verzetten.. Gij zult rijk zijn... in het midden van rijke lieden leven... Ik zeg niet dat gij ons daarom zult vergeten... Ik ken uw hart, zuster, en weet genoeg dat gij immer een zacht aandenken van ons zult bewaren... doch gij verstaat... meer mag... meer kan...
fanny.
Spreekt gij ernstig, Willem?
willem.
(Ter zijde.)
Laten wij moed hebben. (Luid.) Zeer ernstig, zuster...
| |
[pagina 31]
| |
fanny.
Eu gij zoudt mij kunnen vergeten! En gij zoudt kunnen verdragen dat ik u vergete!...
willem.
Uw toestand zal het ons tot plicht maken...
fanny.
(In geween losberstende.)
O, ik ben wel rampzalig!... En gij kunt dat zoo koel, zoo onverschillig zeggen...
willem.
Fanny! Fanny! o ik bid u! geene tranen, of gij doet mij het hart breken... Zie! ik ben daartegen niet bestand.
fanny.
O, wat kan u dat raken! gij die bekwaam zijt mij zoo licht te vergeten? Gij die kunt veronderstellen, dat ik als gij onverschillig zou kunnen wezen...
willem.
Fanny!.., zuster! o zwijg toch...
fanny.
Gij hebt dan uwe zuster nooit liefgehad...
willem.
Fanny! gij verscheurt mij het hart, zeg ik u... O, doe mij niet spreken... help mij liever mijnen plicht volbrengen...
fanny.
Plicht! welken plicht?... vreemd aan elkaar te worden?
willem.
O ja! vreemd aan elkaar te worden... u nooit moer zien... u vergeten!... Fanny! het is mij een heilige plicht... want, o ik begrijp het thans, het is niet enkel als eene zuster dat ik u liefheb... mijne verkleefdheid is liefde, Fanny! onoverwinbare, uitzinnige liefde!...
fanny.
Liefde?...
willem.
Gij ziet wel dat ik u moet vergeten...
fanny.
Omdat gij mij bemint!
willem.
Omdat ik u bemin, zuster.
fanny.
Meer dan een broeder zijne zuster zou kunnen beminnen?
willem.
Juist daarom, Fanny! omdat ik u liefheb, meer dan het eeneu broeder is toegestaan!... omdat ik u bemin zooals een bruidegom slechts zijne bruid mag beminnen...
fanny.
Welnu, welnu?
willem.
En omdat ik u daarom vluchten moet... Denk, Fanny! en begrijp het! wat zou de wereld zeggen zoo ik u... Gij zijt rijk... men zou zeggen dat ik het op uwe fortuin gemunt had... dat wij van uwen toestand hebben misbruik gemaakt om u aan eene liefde te doen toegeven... gij, onervaren in de wereld...
fanny.
En zoo ik u ook beminde?...
willem.
O zuster! zwijg! doe mij...
fanny.
En zoo ik u liefhad, zooals de bruid haren bruidegom liefheeft?
willem.
o Fanny, doe mij niet sterven met mij aan een geluk te doen gelooven...
fanny.
Willem, mijn broeder, mijn vriend, o kom in mijne armen... want ik bemin u als het edelste wat op aarde bestaan kan, ik bemin u als een deel mijns zelven, en zonder u wil ik noch fortuin noch naam! niets! (Zij laat haar hoofd op Willems borst hangen.)
willem.
Fanny! Fanny! doe mij niet zinnelocs worden! Zinneloos van vreugde!... Dit heil is te groot... o laat mij hier aan uwe voeten (hij valt voor haar neêr) , laat mij u zoo beschouwen, laat mij u zeggen dat gij schoon zijt... Ik heb u dat nooit durven bekennen en gij weet het niet... Gij verstaat dat misschien niet... gij kunt niet begrijpen welk eene hemelsche uitdrukking op uw englenwezen geprent staat... (Hij staat recht.)
| |
[pagina 32]
| |
fanny.
Ik bemin u, Willem...
willem.
O, gij weet niet, Fanny, welk een hemelsch genot mij overweldigd, wanneer ik zoo mijne armen rond uwen fijnen middel mag gesloten houden...
fanny.
Mijn vriend...
willem.
Wanneer ik zoo uwe tengere handen mag drukken, ze zoo in de mijne mag voelen... ze aan mijnen mond klemmen...
fanny.
O, ik weet slechts dat ik u bemin, Willem; ik weet slechts dat uwe nabijheid mij zalig maakt... dat het gedacht, welk ik mij van u vorm, mijne ziel kan streelen... En dan, Willem, zijn de oogen mijns lichaams gesloten om uwe beeldtenis te ontwaren, o ik zie toch zoo klaar in uw hart; ik lees daar zoo goed in; ik ken zoo wel uwe gevoelens, uwe gewaarwordingen, en daarom bemin ik u... En zie, zoo eene liefde kan nooit verzwakken, want de lichamelijke vorm kan veranderen, doch uwe ziel zal immer dezelfde, immer schoon blijven. En het is die ziel welke ik bemin. Gij zult voor mij immer wezen wat gij op dit oogenblik zijt en wat gij zijn zult op den stond dat ik u voor het altaar Gods eeuwige trouw zal zweeren.
willem.
O, nog eens, Fanny, zwijg! mijn arm hoofd is te zwak voor de verbeelding van zooveel geluk... (hij valt weêr op de knieën.) - Maar ik hoor gerucht, daar zal misschien vader zijn, die ons nieuws brengt. (Hij wil Fanny's handen loslaten.)
fanny.
Blijf, Willem, blijf! Laat hem eerst het nieuws vernemen van wat er tusschen ons beiden is omgegaan. Laten wij hem de belofte doen hooren, welke wij elkaar hier voor God doen; en welke tijding hij ook moge brengen, wij zullen hem zeggen, dat zij aan ons voornemen niets kan veranderen: rijk of arm, wij zijn en blijven bij elkaar.
willem.
O ik vrees zijne nauwgezetheid, Fanny; een eergevoel dwingt hem... heeft hem genoopt mij te dwingen... hij wil dat ik u vergete...
fanny.
Onze wil zal sterker zijn, mijn vriend... | |
Derde tooneel.FANNY, WILLEM, DUFOUR.
willem.
Het is de heer Dufour...
dufour.
Ah! bravo, mijne kinderen... Wat beteekent?...
fanny.
Dat beteekent, mijn goede vriend, dat er hier een geschil tusschen ons beiden was opgerezen.
dufour.
En dat Willem zijne vergeving afsmeekte.
willem.
(Rechtstaande.)
O ja, mijne vergeving...
fanny.
De zaken zijn bijgelegd, buurman, en ik wil er u nog wel over laten oordeelen. - Willem en zijn vader verbeelden zich dat ik ga rijk worden... het kan zijn; doch daarin willen zij eene reden vinden, om aan elkaar vreemd te worden. Zij willen door de wereld niet kunnen aanzien worden als op mijne fortuin te hebben gerekend...
dufour.
Die gevoelens zijn prijsbaar, Fanny... | |
[pagina 33]
| |
fanny.
Dus, dat ik de slechte rol zou moeton op mij nemen... De rol van ondankbare...
dufour.
Neen, dat ook niet...
fanny.
Zij hebben mij als hun kind en zuster opgevoed, mij bemind, hunnen afgod van mij gemaakt... en nu, nu ik al die goedheid een weinig zou kunnen erkennen, nu zouden zij mij zeggen: verlaat ons! vlucht ons! vergeet ons!
dufour.
Neen, zoo niet, Fanny.
fanny.
Het is niet alles, mijnheer Dufour... Ik bemin Willem en ik heb hem mijne hand beloofd... Hij wil wel, voor het overig mijns levens, mijne stappen in de duisternis blijven ondersteunen... mij geleiden... en zijn vader zou hem opleggen, mij te verlaten!... Daartegen verzetten wij ons, mijnheer, en wij gehoorzamen niet...
dufour.
Maar, Fanny, denkt gij niet... gij hebt immers de hoop nog niet verloren ook eenen vader terug te vinden... denkt gij niet dat zijne toestemming?...
fanny.
Mijn vader?... zegt gij... o ik verlang wel hem terug te vinden en uit zijnen mond te vernemen waarom hij mij verlaten heeft...
willem.
Fanny!...
dufour.
(Ter zijde.)
o Mijn God! (Luid.) Gedwongen, Fanny, door groote, onoverwinbare omstandigheden gedwongen, geloof mij... dat kan immers niet anders?... (Ter zijde.) Bedwingen wij ons... ik had bijna te veel...
fanny.
Het is mogelijk... Ik geloof het zelfs... maar die vader toch kan slechts het geluk van zijn kind willen... O gij, mijnheer Dufour (zij vat hem bij de hand) , veronderstel eens dat gij in zijne plaats waart... dat gij hier moest beslissen. Zoudt gij wreed genoeg kunnen zijn, uwe toestemming te weigeren voor datgene wat uw kind eeuwig gelukkig zou maken?... Zouden er wereldsche berekeningen kunnen wezen welke tegen dat geluk zouden opwegen?... Zoudt gij u tegen mijnen wensch kunnen verzetten?...
dufour.
(Ontroerd.)
Ik zou niet kunnen, mijne dochter... laat mij u dien naam geven, mits gij mij als vader inroept... ik zou niet kunnen, mijne kinderen!... (Hij drukt beiden gevoelvol in zijne armen.)
fanny.
Welnu, dan zal mijn vader niet wreeder dan gij handelen, mijn vriend, en ik heb geene vrees...
dufour.
Hoopt, mijne kinderen, en laat mij in die hoop deelen... want ik wil u beiden gelukkig zien... (Willems hand drukkend.) Doch nu van wat anders... Is vader Jan nog niet terug van zijn bezoek bij den heer Verneuil? Ik ben zoo zeer als gij nieuwsgierig...
willem.
Wij verwachten hem alle oogenblikken, mijnheer Dufour; het is reeds een uur dat hij onze woon verlaten heeft... Hij kan niet meer toeven...
fanny.
Ik hoor hem... | |
Vierde tooneel.FANNY, WILLEM, DUFOUR, JAN.
jan.
Oef! daar beu ik... (Hij zet zijnen hoed neêr en vaagt zijn zweet af.)
willem. - Welnu, vader?
| |
[pagina 34]
| |
jan.
Laat mij eerst wat adem scheppen, jongen... Ik ben op een drafken naar huis gekomen... (Tegen Dufour.) Goeden dag, buurman. (Hij geeft hem de hand.) Fanny, kind lief, uw oom is een zeer aardig man!... ik heb hem nooit zoo goed gekend...
fanny.
Wat heeft hij u gezegd, vader?
jan.
Niet veel, kind, en nog minder goeds..
dufour.
Hoe heeft hij u ontvangen?
jan.
Zoo als de hond in den hutspot... Die heer heeft zoo een toon... Ik bevond mij niet zeer wel op mijn gemak... hij sprak mij van mijn huishuur... ah ja! (ter zijde) duivels! (Luid.) Ik had vergeten het geld mede te dragen... het lag gereed... gij weet, vriend Dufour, het huis behoort hem toe...
dufour.
Aan zijne vrouw... het is, om zoo te zeggen, het laatste wat zij bezit...
jan.
Nu, ja, dat is hetzelfde...
dufour.
Neen, toch niet; maar ga voort, vriend, wat hebt gij hem gezegd?...
jan.
Ik heb hem gezegd... al wat ik hem te zeggen had, ik had de les goed onthouden, en hij heeft mij geantwoord dat hij geene nicht had, dat hij geene nicht kende...
dufour.
Eu als gij den naam haars vaders noemdet?
jan.
Ah! dat scheen hem niet aan te slaan...
dufour.
En verder?
jan.
Verder niets... Ja, hij vroeg wie mij al die dingen in het hoofd had gestoken?... Ik zegde dat de papieren er bij waren, zwart op wit, dat ik ze wel niet kende... maar dat gij mij alles hadt uitgelegd.
dufour.
Gij hebt mij genoemd?
jan.
Ongetwijfeld, vriend, en hem gezegd dat gij een braaf man zijt, die mij raad zult kunnen geven, om de zaken op haar effen te krijgen... En bij den duivel! bij alle duivels! dat zal gebeuren... wij zullen het den schoonen mijnheer laten zien, en dan mag hij al of niet zijne nicht erkennen, die schobbejak... Ik, die dacht dat hij mij, bij het vernemen van dit nieuws, zou in de armen gevlogen hebben... Hij weet er niets van... hij durfde bijna zeggen, dat er bedrog onder schuilde... Zie! dat kon ik eindelijk niet meer verdragen, vriend Dufour, en ik heb hem op mijne beurt een deel zottigheden gezegd...
dufour.
En hij?
jan.
Hij heeft mij de deur aangewezen... en ik ben vertrokken...
fanny.
Getroost u, vader; ik heb die familie niet noodig...
jan.
Dat is waar, kind; maar wat gij noodig hebt, dat is in bezit te komen van wat u toebehoort, en voor dat zulks geschiede, schenk ik mijzelven geene rust meer... En nu, mijnheer Dufour, zeg, wat moet er thans gedaan worden? ik ben bereid...
dufour.
Zoo haastig niet, vriend Jan, luister, vermits gij mij wel tot uwen raadsman wilt nemen... Het fortuin van onze Fanny is in de handen van den heer Verneuil, niettegenstaande hij zulks geloochend heeft; hij heeft het beheer der goederen van Fanny; doch hij kan ze niet vervreemden... Het eerste wat er te doen valt, is in rechte te doen erkennen dat Fanny inderdaad de dochter is van... Adolf Freeman.., Om daartoe te komen, is het noodig haren geboorteakt te lich- | |
[pagina 35]
| |
ten. De papieren, welke in het kofferken besloten zijn, zullen mede ten bewijs der zaak verstrekken en de identiteit daarstellen. Jammer dat uwe vrouw niet meer leeft...
jan.
Ja, dat is inderdaad jammer... zij is het, die het kind uit de handen van eenen onbekende heeft ontvangen...
dufour.
En zij heeft u nooit zijnen naam genoemd?
jan.
Nooit; zij had hem niet herkend, te meer daar hij zich het aanzicht zooveel mogelijk verborgen hield...
dufour.
Dus niets langs dien kant...
jan.
Niets, niets... doch, ga voort, mijn vriend; ga voort: dus, akt van geboorte en de stukken die in het kofferken besloten zijn, om de identiteit, zooals gij dat noemt, te bewijzen, en dan verder?... wat dan?
dufour.
Eens die identiteit erkend dan moet er gezorgd worden om eenen familieraad te beroepen, tot het kiezen van eenen voogd, die macht krijgt om Fanny's rechten te doen gelden.
jan.
Maar zal men het kind erkennen?
dufour.
Het is daarvoor dat er moet gewerkt worden en waartoe het bezit der papieren, alsmede der familiejuweelen, veel zullen toedragen.
jan.
Maar de heer Verneuil, die zegde dat hij van geene nicht wist!...
dufour.
Hij heeft u gelogen, mijn vriend, haar bestaan wordt ten minste verondersteld...
jan.
Maar hoe weet gij dat alles, vriend Dufour, hoe kent gij?
dufour.
Dat is heel eenvoudig. Mits het deel der erfenis tot heden onaangeroerd is moeten blijven... en de vrouw van Verneuil er slechts de intresten van trekt...
jan.
Ja, dat is waar; gij hebt gelijk... Welnu, verder.
dufour.
De familieraad kan ook Fanny mondig verklaren, of, zooals men in rechte zegt, emancipeeren, in dit geval zou zij, onder toestemming des familieraads en bijgestaan van eenen haar gegeven Curator, zelve in rechte handelen, om in het bezit harer goederen gesteld te worden.
jan.
Ik versta u... dus 1o Akt van geboorte; 2o identiteit; 3o familieraad; 4o mondig verklaren, of, zooals de advokaten zeggen, omdat men het niet verstaan zou, emancipeeren; 5o inbezitstelling der erfenis. | |
Vijfde tooneel.FANNY, WILLEM, DUFOUR, VERNEUIL, binnentredend.
willem.
Mijnheer Verneuil!
fanny.
(Ter zijde.)
Mijn oom.
dufour.
(Ter zijde.)
Verneuil! (Hij verwijdert zich om door Verneuil niet te zeer bemerkt te worden.)
jan.
Mijnheer... wat is er van uw... (Ter zijde.) Hij komt denkelijk over de huishuur spreken...
verneuil.
Dat verwondert u, vriend... dat ik u zoo spoedig gevolgd ben... | |
[pagina 36]
| |
Ziet gij, ik heb er op nagedacht, en bevonden dat men zich nooit vernedert met zijne schuld te bekennen... Ik heb u daareven slecht ontvangen... gij moet het mij vergeven. Ik had onaangename dingen in het hoofd.
jan.
En gij hebt die op mij doen terugbotsen... ik begrijp...
verneuil.
Gij zult het mij vergeven... Ik heb op uwe woorden blijven nadenken... op het wonderbare nieuws dat gij mij hebt aangebracht... Ik heb er zelfs met mijne vrouw over gesproken en ik kom om de bewijzen... Daar is ongetwijfeld mijne nicht?
jan.
Ja, mijnheer. (Ter zijde.) Welk een ommekeer.
verneuil.
Welnu, nader, lief kind...
willem.
(Fanny leidende.)
Mijnheer, gij ziet, zij...
fanny.
Ik ben blind, mijnheer, en het spijt mij... Ik zou wel uw wezen willen kunnen zien... en daardoor oordeelen...
verneuil.
Gij zoudt er de oprechtheid op lezen, mijn lief kind. (Hij drukt hare hand. Fanny blijft koud en trekt hare hand terug. - Ter zijde.) Het evenbeeld harer moeder zaliger. (Luid.) Ik zal u toonen, hoop ik, dat ik uw vriend ben, en wordt onze verwantschap bewezen... doch er moeten bewijzen zijn... dan zult gij eene familie terugvinden die u zal beminnen...
fanny.
Het heeft er mij tot hiertoe niet aan ontbroken, mijnheer... Ziehier mijn broeder en mijn vader...
verneuil.
De moeder mijner nicht is dood... Zou de vader nog leven?...
jan.
Men denkt ja, mijnheer...
verneuil.
Maar waarom komt hij dan zelve niet de rechten zijner dochter verdedigen?...
dufour.
(Ter zijde.)
Mijn God!
jan.
Dat is een geheim, mijnheer...
verneuil.
(Ter zijde.)
Zij schijnen niets te weten... (Luid.) Welnu, laat ons niet langer nutteloozen tijd verliezen... Gij hebt mij van bewijzen gesproken, Jan Theessens... mag ik ze zien?
jan.
(Met het kofferken.)
Hier zijn ze, mijnheer... Ziehier de juweelen van Fanny's moeder... Ziedaar de trouwbrief harer ouders... verder familiebrieven...
verneuil.
(De papieren overziende.)
De stukken schijnen mij echt... doch wat bewijst dat uwe aangenomene dochter diegene is...
willem.
Ook die bewijzen zullen geleverd worden, mijnheer...
jan.
Ongetwijfeld....
verneuil.
Ik geloof het, mijne goede vrienden... Ik twijfel er zelfs niet aan; doch zoo iets toch zal voor u moeilijk, lastig wezen. Gij bezit weinig geleerdheid?...
jan.
Het is waar; ik kan moeilijk uit die Franschen brimbam wijs worden; doch...
verneuil.
Hoor!... ik begin met u te gelooven... ik ben er bijna zeker van, dat uwe voorgevingen juist zijn... Welnu, als oom van Fanny, als bewaarder harer fortuin, heb ik het recht mij met hare belangen te belasten. Geef mij die stukken en wat voor u lastig zou wezen, zal mij weinig moeite kosten... Alras za! ik de echtheid mijner nicht doen bewijzen, hare identiteit doen vaststellen, en de zaak in het klare daglicht doen brengen... gij vertrouwt ze mij? | |
[pagina 37]
| |
jan.
Maar... mijnheer, uw gedrag van over een uur?... Gij loochendet toen dat de fortuin in uw bezit was...
verneuil.
Gij moet het mij vergeven, vriend... Ik mistrouwde u... Ik wist niet goed wat ik zegde... Thans ben ik overtuigd en twijfel niet meer noch aan uwe goede inzichten, noch aan de waarheid uwer voorgevingen...
jan.
Het is zeker dat, indien gij u de zaak wildet aantrekken, het eens zoo gemakkelijk zou gaan, en indien gij mij uw woord van eerlijk man geeft... Gij zijt rijk, mijnheer... gij kunt kosten doen... gij zijt geleerd en kent die zaken beter dan ik...
verneuil.
Het zal mij weinig of geene moeite kosten... Zoodat gij mij die papieren toevertrouwt?
jan.
Wel... Mijnheer...
verneuil.
Het is goed... wij zullen... (Hij wil de papieren opnemen.)
dufour.
(Eensklaps te voorschijn tredende.)
Laat die papieren liggen, mijnheer. Men vertrouwt ze u niet toe.
verneuil.
(Getroffen achteruit deinzende en ter zijde.)
Wat zie ik! (Luid tegen Jan) Dat is denkelijk die heer Dufour? uw raadsman...
jan.
Ja, mijnheer,... en wiens raad ik zal volgen.
verneuil.
Mijnheer Dufour... (Hij nadert hem en ziet hem scherp in de oogen.) Gij noemt u Dufour?...
dufour.
Zooals gij zegt, mijnheer...
verneuil.
Gij liegt, mijnheer...
dufour.
Mijnheer!
verneuil.
Ik zeg dat gij liegt...
dufour.
(Ter zijde.)
Ik heb mij verraden...
verneuil.
Ik zeg dat gij eenen valschen naam draagt, mijnheer, dat gij u hier onder eene vermomming verschuilt... Doe dien bril en die pruik af, die u twintig jaren verouderen! (Hij trekt hem de pruik af.)
fanny.
(Tegen Willem.)
Willem, wat gebeurt er?
willem.
Ik weet niet... ik begrijp niet...
jan.
Mijnheer Dufour?...
dufour.
(Tegen Verneuil.)
Mijnheer! geen woord meer! ik verbied het u!...
verneuil.
Gij verbiedt? gij verbiedt dat ik uwen echten naam noeme!... Gij zijt Adolf Freeman!...
fanny.
Mijn vader!
dufour.
Mijne dochter! (Hij vliegt naar haar toe en drukt Fanny op zijne horst.)
willem.
Haar vader.
jan.
Mijn God...
verneuil.
En nu, nicht! verwijder u van dit mensch! verwijder u van hem! zeg ik u...
fanny.
Van mijn vader! (zij klemt zich vaster aan hem.)
verneuil.
Laat hem! zeg ik u, verwijder u van dit wanschepsel!...
dufour.
Mijnheer!...
verneuil.
O ik vrees u niet... Fanny! verwijder u van hem! hij is een moordenaar!... | |
[pagina 38]
| |
willem.
God!...
fanny.
Vader!... Vader!... dufour. (Haar loslatend.) Doemnis!...
verneuil.
Uw vader, Fanny! die eene moord heeft bedreven, die zijne handen met bloed heeft bezoedeld!... die ter dood is veroordeeld... die wanneer hij ontdekt wordt, zal worden vastgegrepen en het schavot zal beklimmen...
dufour.
Maar, mijnheer! gij zijt dan een monster! gij hebt dan geene ziel, geen hart... Wat is uw inzicht!..
verneuil.
Ah! gij wilt eene overeenkomst...
dufour.
Ik moet uwe verraderij afkoopen... ik begrijp u en ken uwen toestand... Welnu?...
verneuil.
Wij kunnen elkaar verstaan, ik hoor het...
fanny.
o Mijn God! mijn God!... (Zij valt bezwijmend in de armen van Willem.)
dufour. (Eenen treurigen blik op Fanny werpend.) Neen, mijnheer! wij kunnen elkaar niet verstaan...
verneuil.
Gij wilt dus dat ik u aan het gerecht overlevere?
dufour.
Dat ook zult gij niet.
verneuil.
Wij zullen zien! Zonder mij geraakt gij hier niet uit. Ik kleef mij aan u vast. (Hij plaatst zich voor de deur.)
dufour.
(Een pistool uittrekkend.)
Achteruit! laat mij door! of uw dood zal mijne vrijheid verzekeren.
jan.
(Toespringend en Verneuil om het lijf vattend.)
In mijn huis geschiedt geen verraad, mijnheer! (Hij trekt hem weg.)
verneuil.
Doemnis!
dufour.
Vaarwel, mijne vrienden! oordeelt mij niet voor mijne terugkomst. Wij zullen elkaar wederzien! Vaarwel, mijne dochter!...
fanny.
Vader!...
dufour.
Vaarwel!... (Hij vlucht voort.)
Zesde tooneel. FANNY, WILLEM, JAN, VERNEUIL.
verneuil
(die zich uit de handen van Jan wil losrukken.)
Laat mij! zeg ik u! laat mij!
jan.
Toch niet, brave mijnheer; ik wil uw aangenaam gezelschap zoo spoedig niet derven.
verneuil.
Doemnis! om hem den tijd te laten van te vluchten!
jan.
Juist zoo!
verneuil.
Gij wilt u dus medeplichtig maken?...
jan.
Ik geloof u niel, mijnheer...
fanny.
O neen! vader! geloof hem niet...
willem.
Wees bedaard, zuster...
verneuil.
Ha! gij gelooft mij niet, als ik u zeg dat hij een moordenaar is. | |
[pagina 39]
| |
jan.
Geen woord daar meer over, mijnheer!... Daar is zijne dochter...
verneuil.
En wat geeft het mij? Nog eens: laat mij los...
jan.
(Die thans zijne beide polsen in de handen geklemd houdt.)
Los?... liever brak ik uwe beide armen aan stukken, dan uw laf voornemen niet te verijdelen! Gij kunt lafheden begaan waar gij wilt, mijnheer; gij kunt mij in uwe woon aan de deur zetten...
verneuil.
En uit deze woon ook...
jan.
Ook al... maar hier laat ik geene lafheden bedrijven... Gij moogt op de beurs eerlijke dieverij doen... het vertrouwen der anderen verraden... Maar hier, in de woon van Jan Theessens, zult gij geen verraad plegen... Hoort gij? en stil nu! of ik breek u de armen!... Gij ziet wel dat ik u te machtig ben... stil en maak mij niet woedend of ik verbrijzel u den schedel tegen den muur...
verneuil.
(Ter zijde.)
En de beurs!... de beurs!...
jan.
Willem, ga zien of de heer Dufour, of Adolf Freeman, vertrokken is.. of hij van dezen huichelaar, van dezen verrader niets meer te vreezen heeft. (Willem vertrekt, terwijl Schampers binnentreedt.)
| |
Zevende tooneel.FANNY, JAN, VERNEUIL, SCHAMPERS.
verneuil.
Schampers, mijn vriend...
schampers.
Ha, ik heb u eindelijk opgespoord... Uwe vrouw zegde mij dat gij hier waart... Maar, wat duivels! wat beteekent dat?...
jan.
Niets, vriend Schampers, niets! wij vermaken ons... Eene kleine wedding... Mijnheer hield staande dat hij sterker was dan ik, en ik ben bezig hem het tegendeel te bewijzen... Hoe gaat het? Ik heb in lange het plezier niet meer gehad u te zien...
schampers.
De zaken, vriend Jan; de beurszaken...
jan.
Ah, ja! Zijt gij voor het oogenblik arm of rijk?... (Tegen Verneuil.) Stil! zeg ik u!
verneuil.
Laat mij los!...
schampers.
Ik weet het niet: morgen misschien rijk...
verneuil.
Wat zegt hij?...
jan.
Welnu, dan zal ik u eenig geld komen leenen.
schampers.
Te uwen dienste; dat weet gij... maar laat in Gods naam den heer Verneuil los...
verneuil.
Laat mij los! zeg ik u! Schampers! verlos mij van dien razende...
schampers.
Maar, vriend Jan?
jan.
Nog niet, vriend, nog niet! Ik heb gewed dat ik hem een kwaart uurs moest vasthouden... en er ontbreken nog vijf minnten...
schampers.
Maar dat is nu eene malligheid...
jan.
Die haren loop moet hebben, vriend Schampers... Aanstonds komt Willem terug en zoo gij lust hebt, kunt gij uwe macht tegen hem eens beproeven.
schampers.
Duizendmaal dank!... nu, ik kan met de spotternij om, dat weet | |
[pagina 40]
| |
gij, ofschoon mij deze toch wat te laug schijnt... (Tegen Fanny die ter zijde het tooneel is.) En hoe is het met onze lieve Fanny?...
fanny.
Goed, mijnheer, zeer goed...
schampers.
Ik geloof er niets van, lief kind... gij schijnt mij gansch ontsteld... Het is hier alles zoo verward... zoo vreemd... nu, ik zal dat later vernemen... Maar vriend Jan, om de liefde Gods! ik heb geenen tijd meer; laat mijnheer Verneuil los... Ik heb met hem zaken van het grootste gewicht af te doen... Wij moeten naar de beurs... onze fortuin... onze rijkdom hangen er van af.
jan.
(Ter zijde.)
Ik hoor Willem terugkomen. (Luid.) Ik geef hem u over... Daar! en ziet dat ge beiden schatrijk wordt... Ik geloof dat er mijnheer niet slechter zou om worden...
verneuil.
Ik zal mij wreken!... op u zal ik mij wreken! op u en op haar. (Naar Fanny wijzend.)
schampers.
Halte là, kameraad... gij zult u op niemand wreken!... Eene lichte scherts... mijn vriend Jan is onbekwaam iemand nadeel toe te brengen... hij is er honderd zooals wij waard, wij, beurswolven... Doch kom, van wat anders... de zaken zijn dringend...
verneuil.
Is er goed nieuws?
schampers.
Er is, zooals men zegt, wit op 't steentje... Kom, vaarwel Fanny... In het kort kom ik u bezoeken... (Ter zijde tegen Jan.) Ik begrijp de zaak niet goed, doch ik meen ze te raden; maar houd u gerust, die schobbejak kan niets tegen u... vaarwel.
verneuil.
(Aan de deur zijne vuist toonende.)
Mijne wraak! Vreest! (Zij vertrekken. Jan ziet hen sprakeloos na en haalt de schouders op.)
| |
Achtste tooneel.JAN, FANNY, WILLEM, binnentredende.
willem.
Ik heb hem zien vertrekken...
jan.
Dat is genoeg; hij heeft den tijd gehad om te vluchten.
fanny.
Vader!...
jan.
Mijn arm kind...
fanny.
Gelooft gij aan die afgrijselijke beschuldiging?
jan.
Mijn arm kind...
willem.
Het is niet mogelijk...
fanny.
Vader, spreek! antwoord mij.
jan.
Wat wilt gij, Fanny, o gij blijft mijne geliefde dochter...
fanny.
O! mijn vader, een moordenaar! een veroordeelde!...
willem.
Geloof het niet, Fanny! mijne lieve zuster, geloof het niet...
fanny.
En indien het zoo ware?
jan.
Welnu ja, indien het zoo ware?...
fanny.
Dan blijft hij toch mijn vader?
jan.
Ja, mijn braaf kind, dan blijft hij niettemin uw vader... en met u zullen wij zijn lot beweenen... | |
[pagina 41]
| |
willem.
Ik kan aan zijne schuld niet gelooven.
jan.
Laten wij niet oordeelen, mijne kinderen; de toekomst zal dit alles wel opklaren.
fanny.
Maar zeg mij toch, die vermomming?... De heer Dufour...
jan.
Is geen grijsaard, zooals wij tot hiertoe geloofd hebben, Fanny. Hij is een man nog in den bloei des levens: vijftig jaren ten hoogste...
fanny.
O, ik heb het altijd gedacht... Zijne stem heeft het mij gezegd; zijn handdruk deed het mij gevoelen... Maar!... o het is onbegrijpelijk! Hij, de goedheid zelve, hij zou zich aan eene misdaad plichtig hebben gemaakt!... En toch, O mijn geest verwart zich in dit alles... Ik wil die gedachten verstooten, en toch voel ik in mijn binnenste eene stem, die mij toeroept: hij is plichtig! uw vader is een moordenaar!...
willem.
Fanny! zuster! lieve zuster, gij verdwaalt!...
fanny.
Broeder! o ja, noem mij voortaan uwe zuster... Geene meerdere verkleefdheid tusschen ons meer... De dochter eens moordenaars is niet waardig uwe bruid te worden.
jan.
Wat hoor ik?...
willem.
Fanny! het ongeluk kan mij u slechts nog meer doen beminnen, mij dichter tot u brengen! Vader! wij hebben elkaar trouw gezworen! geef ons uwe toestemming!...
jan.
Is het zoo dat gij uwe belofte gehouden hebt?...
fanny.
Ik ontsla hem van zijne belofte, vader...
willem.
En ik zweer opnieuw! Vader, laat mij toe haar de ramp te helpen dragen...
fanny.
De schande, Willem!
willem.
Welnu, ja, de schande...
jan.
Kinderen, gij verdwaalt beiden. - Wie spreekt u nog van schande?... Waar zijn de bewijzen van de beschuldiging?
willem.
O, het is waar, zuster.
fanny.
O, mocht de beschuldiging valsch wezen! Maar waarom dan heeft hij... waarom heeft mijn vader zich niet verdedigd... waarom is hij gevlucht?
jan.
Er licht in dit alles een geheim opgesloten, dat zich later moet verklaren. Laten wij intusschen daarover niets beslissen.
willem.
Het is waar.
jan.
Laat mij voortgaan, Willem... Die gebeurtenis, wat er ook van zij, doet niets aan den toestand uwer zuster... Zij blijft immer recht hebben op het erfdeel harer grootmoeder, en eens in het bezit van dit erfdeel, is zij rijk... en gij weet wat de plicht ons in zulk een geval oplegt!
fanny.
Vader... luister...
jan.
Spreek, mijn kind...
fanny.
Indien mijn vader een... O, het kost mij dit schrikkelijk woord uit te spreken... indien mijn vader een moordenaar is... zult gij mij dan verstooten... mij uwe woon ontzeggen... mij als een geschandvlekt wezen verwerpen?...
jan.
Zwijg, kind, welke woorden!... U verstooten!... Maar zijt gij dan niet immer mijne geliefde dochter, en denkt gij dat het vooroordeel der wereld mij zou kunnen dwingen... | |
[pagina 42]
| |
fanny.
Genoeg, vader, het proces is gewonnen... Het vooroordeel der wereld!... gij durft het verachten, wanneer het mijn geluk geldt... Welnu, waarom zoudt gij er u laten door leiden wanneer het 't heil geldt van uwen zoon, van hem die u zooveel nader dan ik aan het hart moet liggen? Spreek en antwoord mij!...
jan.
Gij zijt een kleine advokaat, Fanny; doch de zaak is niet dezelfde.
fanny.
Het enkel verschil is, dat gij alleen het goed zoudt willen verrichten, vader, en het aan de anderen beletten.
willem.
o Vader!...
jan.
Zwijg, Willem, zwijg!
fanny.
En dan, vader, er is nog iets meer... Gij wilt mij niet van hartzeer doen sterven niet waar? Gij wilt al het goede, dat gij mij tot hiertoe bewezen hebt, niet vernietigen, met uwe dochter voor eeuwig ongelukkig te maken... niet waar?
jan.
Kunt gij zoo iets vragen, Fanny.
fanny.
Welnu?... maar... ik verdwaal!... neen!... neen!... ik heb ongelijk, vader!... o neen!... verstoot mij!... Willem! vergeet mij... want, nog eens, de hand van de dochter eens moordenaars kan uwe band niet drukken, als echtgenoote niet drukken!...
willem.
Fanny!... o gij doet mij sterven!...
jan.
Het is genoeg, mijne kinderen, laten wij dit tooneel eindigen, spreken wij van niets meer... Wachten wij de gebeurtenissen af... De heer Dufour of Adolf Freeman heeft ons vaarwel gezegd; doch ook beloofd, dat wij hem zouden weêrgezien hebben... Welnu, wachten wij totdat hij terugkomt en ons alles verklare... Zijt gij tevreden?
willem.
Wij zullen wachten...
fanny.
Wij zullen u gehoorzamen, en mochte die uitlegging ons alras gegeven worden...
jan.
En nu, aan wat anders gedacht... Ik heb niet vergeten wat mij voor uwe rekening te doen staat, Fanny;... en ik zal voortwerken, geene pogingen onbeproefd laten, en in alle geval uw stoffelijk geluk behartigen... Het andere, Fanny... indien God de zaken goed schikt, zal door de beide vaders, door uwe beide vaders, misschien kunnen beslist worden... Zijt gij tevreden, Fanny?
fanny.
Ik durf er mij op betrouwen, vader...
jan.
En gij, Willem?
willem.
Ik blijf hopen.
jan.
Welnu, moed dan, mijne kinderen, en op God betrouwt, voor wie van heden af al die geheimen geene geheimen meer zijn... (Hij drukt beide kinderen aan zijne borst. De doek valt.)
EINDE VAN HET DERDE BEDRIJF. |
|