Volledige werken. Deel 12
(1872)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
Eerste tooneel.JAN, alleen.
Dat is een geharrewar, dat mij begint te vervelen. Ik ben daar niet voor geschikt, ik voel het... Al die muizennesten in het hoofd... Dat loopen en brieschen... Die rechterlijke zaken, waaraan ik mij niet versta... En dan. die deugniet van een advokaat... O, ik ben niet wraakzuchtig, maar die booswicht zal met mij toch wel eens moeten afrekenen... De zaken zouden voorspoedig gegaan zijn, zegde mij de schelm, toen ik hem het geval van naaldeken tot draaiken uitlegde... Ik moest hem slechts de bewijsstukken brengen... Goed! ik geef hem de brieven, de akten... Hij zou het nu alles aandachtig onderzoeken, en ik moest twee dagen later terugkomen. Ik keer terug; de wind was gedraaid... De akten waren akten... Maar wat beteekenen akten?... Iedereen kan die alle dagen lichten... En de brieven?... Nu ja, die konden niets bewijzen... zij waren onbeduidend... - Onbeduidend!... ik geloof het wel, de schelm had de bijzonderste vernietigd, gestolen!... O, er zit daar iets achter, ik ben er zeker van, en Verneuil is aan dit schelmstuk niet vreemd... - Ik schreeuwde, tempeestte; het deed niets. Hoe kon ik bewijzen dat er stukken ontbraken?... Twee menschen slechts kenden dezelve: Dufour... of Adolf Freeman, en die is hier niet en om eene goede reden. En dan Verneuil!... Verneuil, onze vijand, die eene arme weeze, die zijne nicht vervolgt, en alles aanwendt om mijne pogingen te verijdelen, om in het bezit van het fortuin te blijven!... Ik werd woedend, sleurde mijne nog overblijvende stukken uit de handen des advokaats, en verliet vloekend het huis... - Hij grimlachte, het monster, en riep mij na dat hij zijne rekening zou gezonden hebben... Dat hij ze zende, zijne rekening; ik zal ze hem betalen, maar tusschen vier oogen... (Zijne vuist toonende.) Met deze munt... Wanneer het gerecht ons zijn recht weigert, dan moeten wij ons eigen recht doen... - En dan, die arme Fanny... Zij heeft aan al die schokken niet kunnen wederstaan en zij is krank
geworden... Hoe mag het haar thans vergaan?... Willem heeft hare sponde bijna niet verlaten, de arme jongen! Hij blijft haar eenige troost en hij alleen nog is bekwaam om haar moed in te storten...
| |
Tweede tooneel.JAN, WILLEM, uit Fanny's kamer tredend.
jan.
Hoe gaat het thans, Willem? Gevoelt zij zich nog niet gansch hersteld?
willem.
Zij is merkelijk beter, vader... en zal straks pogen op te staan. | |
[pagina 44]
| |
jan.
Arm meisje. O zie, jongen, dat gaat mij in het hart, dat onze pogingen zoo gestadig mislukt zijn, dat wij nog niets voor haar hebben kunnen doen...
willem.
Verliezen wij daarom den moed niet, vader; het goede recht moet toch eindelijk zegepralen...
jan.
Ja, ja, het goede recht, zegt gij... Jammer maar dat het goede recht een groote vijand heeft...
willem.
Een vijand?
jan.
Ja, een vijand, en die vijand is het kwade recht, het krom recht, het scheef recht, het recht van het eigenbelang, der omkooperij, het recht van het geld... Wij worstelen tegen mannen die sterker zijn dan wij, jongen; die rijk zijn en dus goudpoeder in de oogen kunnen werpen... Zij ziju er immers allen gevoelig aan!... En wie blijft er onpartijdig, wanneer hij goud ziet blinken? Om door het geld niet te kunnen verleid worden, mag men er geen bezitten. Bezit men iets, dan wil men meer hebben, dan komt de begeerlijkheid en men kan zich niet meer verzadigen... Men moet arm zijn, zooals wij, Willem, nooit veel geld bezeten hebben, om de eerlijkheid nog weten op prijs te stellen.
willem.
Gij overdrijft, vader...
jan.
Ik overdrijf niet... doch het is om het even... ik wilde wel op dit oogenblik wat meer bezitten... Gelukkig nog dat gij gedurende eenigen tijd werk hebt gehad... dat heeft ons den mond opengehouden... En dan, het geld dat Schampers mij geleend heeft... om onze huishuur te voldoen en door dien schobbejak van Verneuil niet aan de deur gezet te worden... Die Schampers is een aardige kerel... hij heeft al wat afgezien in de wereld... die beursspeler... Heden arm, bevindt hij zich morgen rijk en overmorgen weêr opnieuw arm... En toch is zijn hart niet gansch bedorven... Er is daar een grond van medelijdend gevoel, en ik heb hem nooit iemand ongeholpen zien doorzenden, wanneer hij in staat was iets voor hem te doen. Dan, wat wij hem geleend hebben, zou moeten weêrgegeven worden.
willem.
Heeft hij er u om gevraagd, vader?
jan.
Vragen?... Gij kent hem niet; hij zou daar nooit naar vragen. Zoo hij honger had - en het is hem meer dan eens gebeurd - zou hij u eene maaltijd komen vragen; doch daarom van het geld niet spreken, dat gij hem zoudt schuldig zijn. Dat is zoo zijne manier van denken en handelen; maar het is juist daarom dat ik er zou aan houden mijne schuld jegens hem te kunnen vereffenen.
willem.
Maar, vader, gij hebt immers geld; de heer Freeman heeft er ons gezonden.
jan.
Dat is ons geld niet, Willem, en ik raak er niet aan... Voor Fanny, ja, daarvoor kan het gebruikt worden; maar voor ons, neen! ik wil er geenen halven cent van...
willem.
Ik begrijp die nauwgezetheid moeilijk.
jan.
Gij begrijpt het niet? Ik wel... Voor mij is de heer Freeman... moet ik u het woord zeggen?...
willem.
(Naar de deur wijzend.)
Stil, vader.
jan.
Welnu, gij verstaat mij; ik geloof aan de beschuldiging, Willem, want ik kan ze niet meer loochenen; ik geloof aan het vonnis, want men heeft het mij getoond... | |
[pagina 45]
| |
willem.
En aan zijne plichtigheid?
jan.
Het vonnis is daar, mijn zoon... en zoolang mij het tegenstrijdige niet bewezen wordt, houd ik den heer Freeman voor een...
willem.
(Hem den mond stoppend.)
O, vader, ik bid u, spreek dit woord niet uit!...
jan.
Nu, neen; gij verstaat mij genoeg... Een goed verstaander heeft maar een half woord noodig.
willem.
Ik begrijp u... Doch gij moogt zeggen wat gij wilt, ik kan hem niet voor plichtig houden...
jan.
Ik kan het begrijpen, Willem... Uw hart zou wenschen dat er van dit alles niets bestond... omdat gij wel voelt...
willem.
Hoe, vader! wat wilt gij zeggen?...
jan.
Omdat gij wel voelt, Willem... O, gij begrijpt! wij zijn arm... niets op de wereld!... doch wij hebben onzen eerlijken naam... en ik heb het u reeds te verstaan gegeven... nimmer...
willem.
Vader...
jan.
Nu, nu, spreken wij daar niet over. Ik heb betrouwen in u, en gij zult in het geval weten te bewijzen dat gij man zijt. Denken wij slechts nog aan eene zaak, Willem, en dat is om te zien of er niets voor onze arme Fanny kan gedaan worden.
willem.
Ik vrees dat al onze pogingen zullen ijdel zijn...
jan.
Ik ook, ik vrees dat wij niets zullen kunnen doen... dat mijn arm kind zal miskend, misacht...
willem.
Van ons toch niet, vader...
jan.
Neen, jongen, dat nooit... Zij is en blijft mijne dochter, en ik zal mijnen plicht jegens haar vervullen... doch op eene voorwaarde, dat is, dat gij ook immer slechts voor haar een broeder zult blijven...
willem.
Vader, gij hadt beloofd er niet meer over te spreken.
jan.
Het is waar... doch dat ding komt mij altijd terug in het hoofd...
willem.
En dan, gij vergeet altijd dat Fanny's vader leeft en zijn kind kan terugeischen.
jan.
Dat vergeet ik niet, Willem; doch ziehier hoe ik er over denk. - Indien de heer Freeman het recht heeft om ons Fanny te ontnemen, dan kan zulks alleen op eene wettelijke wijze geschieden, dat is te zeggen, dat hij bewijze dat het meisje inderdaad zijne dochter is. Bewijst hij zulks, dan is de kwestie van het fortuin ook beslist, en Fanny is rijk...
willem.
Het is waar, en dan is zij dubbel voor mij verloren...
jan.
Bewijst hij het niet, dan is en blijft Fanny mijn aangenomen kind, en uwe zuster, Willem.
willem.
O! ik weet niet wat ik moet hopen of vreezen...
jan.
Gij zult moedig wezen, Willem, en u als een man gedragen... Maar ik laat u; ik heb Fanny dezen morgen nog niet gezien, ik wil naar haren toestand vernemen. (Hij gaat in het zijvertrek.)
| |
[pagina 46]
| |
Derde tooneel.WILLEM, alleen.
O! moedig wezen, zich man toonen!... O, dat is alles zoo licht en gemakkelijk om zeggen, wanneer men door geene drift overweldigd is, die alle wereldsche berekeningen en gevoelens doodt, om slechts alleen de bestuurder onzer daden te zijn... Fanny vergeten! onmogelijk! dat is de dood! Naast haar leven en het gevoel der liefde in den boezem moeten versmooren, dat is eene onophoudende marteling, die mij insgelijks eenen tragen, maar onvermijdelijken dood moet toebrengen! O mijn God! o mijn God! neen, verlaten, nooit! haar vergeten, onmo gelijk! naast haar leven en mijn gevoel bedwingen, de liefde overwinnen! dat kan ik ook niet... | |
Vierde tooneel.WILLEM, VERNEUIL
(binnentredend) .
willem.
(Verbaasd.)
Mijnheer, wat wilt gij?
vernueil.
Ik moet uw vader spreken... Is hij te huis?
willem.
Ja, mijnheer.
verneuil.
Welaan, ga hem roepen en laat mij met hem alleen. Ik moet met hem over gewichtige dingen handelen. (Willem vertrekt.)
| |
Vijfde tooneel.VERNEUIL, alleen.
Het is nog het eenige middel om mij uit mijnen netelachtigen toestand te redden. Ik dacht dat de fortuin mij getrouw zou zijn gebleven; ik was weêr niet alleen gered, maar mijne fortuin scheen verzekerd... Nieuwe rampen slagen mij ter neêr... O, dat spel! dat gevloekt fondsenspel, dat u in koorts doet leven, u het hoofd bestendig duizelig houdt en u toch eindelijk in den afgrond doet nederstorten... Tien duizend gulden zouden mij redden... De erkenning van mijne nicht kan toch niet immer worden tegengehouden... Het fortuin moet mij toch eindelijk ontsnappen. En men zou mij op eenen titel, zooals ik verlang, geld voorschieten... Beproeven wij de zaak... | |
Zesde tooneel.VERNEUIL, jan.
jan.
Gij verlangt mij te spreken, mijnheer? Welnu, spoedig; want ik heb niet veel tijd... | |
[pagina 47]
| |
verneuil.
De zaak zal niet lang duren; ik koom u een voorstel doen...
jan.
(Ter zijde.)
Laten wij op onze hoede zijn. (Luid.) Ik luister, mijnheer.
verneuil.
Gij ziet, vriend Theesens...
jan.
Er is geene kwestie van vriendschap, mijnheer...
verneuil.
Hebt gij liever dat ik u vijand noeme?
jan.
Ongetwijfeld, dat is de echte naam.
verneuil.
Welnu, vijand Theesens, gij ziet dat er met rechterlijke middelen in te spannen, weinig of niets te winnen is.
jan.
Ik weet dat de oprechtheid tegen de schelmerij moeilijk kan worstelen, mijnheer...
verneuil.
De processen zouden u niet meer baten. Veel kostelijk geld zou daarmede door de handen slibberen.
jan.
Is het om zulks te zeggen, dat gij hier zijt gekomen?
verneuil.
Het is om u uwen toestand te doen begrijpen en u te toonen dat ik machtiger ben dan gij. Doch het is met vredelievende inzichten dat ik gekomen ben.
jan.
Met vredelievende inzichten?
verneuil.
Om de zaken in der minne te regelen.
jan.
Ah! bah!
verneuil.
Dat verwondert u misschien... Doch luister... (Hij brengt hem voor op het tooneel.) Ik ga u open spreken, tusschen vier oogen, zooals men zegt, en zonder dat zulks mij of u kan benadeelen. - Ik erken dat Fanny mijne nicht is.
jan.
Gij erkent het?
verneuil.
Ik erken het, hier, tusschen ons, zonder dat het iemand kan hooren, met het voornemen mijne woorden te loochenen, indien wij niet overeenkomen.
jan.
Ik begrijp u!... wat wilde ik toch anders van u verwachten.
verneuil.
Laat mij uitspreken... Ik erken Fanny voor mijne nicht en ben bereid die erkentenis openlijk en voor het gerecht te doen, haar in het bezit harer erfenis te doen stellen... op eene voorwaarde...
jan.
Ha! en die voorwaarde?
verneuil.
Gij zult ze hooren. Het fortuin van het meisje is aanzienlijk. Zoo gij haar, door rechterlijke middelen, wilt in het bezit daarvan stellen, zal het haar oneindig geld kosten, en misschien, waarschijnlijk zelfs, zult gij uw doel nooit bereiken.
jan.
Welnu?
verneuil.
Welnu, wat gij aan advokaten en prokureurs zoudt geven, zult gij mij, of liever zal Fanny mij geven en ik sta u voor het regelen der gansche zaak in. Ik doe het meisje mondig verklaren en eer het eene maand verder is, heeft zij het beheer harer gansche fortuin. Wat denkt gij?
jan.
Ik begrijp u nog niet al te wel. Vergeef mij... Zie, mijn verstand is zoo wat lam, wat lui... Ik heb een harde kop, en dat gaat daar moeilijk in... Gij wilt, zoo ik mij niet bedrieg, eene goede som hebben... Dat is een punt, dat zou kunnen voldaan worden, doch hoe hoog moet de som zijn, en hoe en op welke wijze?
verneuil.
Ik vraag tien duizend gulden... en daarvoor teekent Fanny mij | |
[pagina 48]
| |
eenen wissel, waarvan de dagteekening op eenige maanden later gebracht wordt, dat is te zeggen, dat zij slechts zal handelen nadat zij zal bejaard zijn.
jan.
Ah! zoo! gij zijt in nood van geld, mijnheer?
verneuil.
Dat doet niets ter zake... en zoo gij wilt, dan spreken wij niet verder...
jan.
Neen, toch niet, laat mij met mijn bot verstand eens voortgaan. Wij geven u, zoo genomen, den wissel; doch welke verzekering geeft gij ons, langs uwen kant?
verneuil.
Ik teeken u eene eigenhandig geschrevene verklaring, waarbij ik Fanny tot mijne nicht erken, en beloof haar in het bezit van hare fortuin te stellen.
jan.
En zoo gij aan uwe belofte niet voldoet, of er niet kunt aan voldoen?
verneuil.
Daar is geene vrees voor...
jan.
Denk dat er vrees voor zijn kan.
verneuil.
Welnu, dan verliest de wissel zijne kracht, door Fanny Freeman met haren familienaam geteekend zijnde, familienaam die alsdan niet bestaan zou.
jan.
Niet slecht overlegd, mijnheer. Gij zijt behendig, op mijn woord! Die beursspeculanten zijn doorslepen om op de beurs te speculeeren.
verneuil.
Welnu, wij begrijpen elkaar... gij stemt toe?
jan.
Ah! gij denkt dat ik daar laag genoeg zou voor zijn? Ik weiger, mijnheer, ik weiger! en daar is de deur!... Wij zullen dan liever die tien duizend gulden aan processen opofferen.
verneuil.
Gij zijt een dwaaskop! Bedenk u! Wat wilt gij doen? jan.- Niets, zeg ik u, lafhartige bedrieger!... Ga!...
verneuil.
Gij zult het u beklagen... Doch ik laat u tijd tot bedenken. Binnen een uur koom ik uw antwoord...
jan.
Ga! zeg ik u... of ik kan mijne woede niet langer intoomen!...
verneuil.
Die woede zal wel bedaren... overdenk kalm... (Ter zijde in het heengaan.) Ik geloof dat ik verloren ben...
| |
Zevende tooneel.JAN, WILLEM, FANNY.
jan.
Komt, mijne kinderen, laat mij u bezien, opdat ik het gezicht van dien lafaard vergete! (Hij omhelst Fanny.) Heb moed, mijne dochter; de schelmen beginnen ons zelven op te zoeken... dat is een goed teeken...
fanny.
Wat heeft de heer Verneuil u gezegd, vader?
jan.
Hij wil u zijne erkenning verkoopen, Fanny; voor tien duizend gulden zou hij verklaren dat gij zijne nicht zijt.
willem.
De lafaard!
fanny.
En wat hebt gij gezegd, vader?
jan.
Wat ik hem gezegd heb, kind? Ik heb hem op mijne beurt de deur aangewezen.
fanny.
O dank, vader! Begaan wij nimmer eene lafheid! Het goede recht moet zegepralen of wij blijven arm, verlaten en miskend, zooals wij zijn... | |
[pagina 49]
| |
jan.
Zoo denk ik er ook over en intusschen zullen wij pogen alles aan te wenden, zonder van processen af te schrikken.
fanny.
Laten wij de zaken met zoo geenen spoed aanvatten, goede vader; ik ben niet zoo haastig om eenen anderen familienaam aan te nemen; een die waardiger is dan de uwe zal men mij toch niet bezorgen...
jan.
Een gemeene naam, Fanny, maar onbesproken...
fanny.
En onbevlekt... (Zij weent.)
jan.
O, vergeef mij; ik zegde zulks niet met het inzicht om u te kwetsen, Fanny!...
fanny.
(Hare handen om zijnen hals slaande.)
Ik weet het, vader, ik weet het... Doch laat mij het u herhalen: die spoed is niet noodig... Ik blijf immer in verwachting... Hij heeft ons toch op eene spoedige wederkomst laten hopen... In zijnen brief immers schreef hij het ons... Welnu, hij zal beter dan wij de zaken kunnen te recht brengen... Wachten wij op zijne terugkomst...
jan.
(Ter zijde)
Ik vrees die terugkomst... eene verklaring, hem misschien zien aanhouden...
willem.
Fanny heeft gelijk, vader.
jan.
Welnu, het is waar; wij zullen haren raad volgen... en wachten... doch hoe lang?...
willem.
Ik hoop dat het niet lang zal wezen...
fanny.
Ik heb er de verzekering van. (Men hoort gerucht.)
jan.
Zou Verneuil reeds terugkomen... | |
Achtste tooneel.JAN, FANNY, WILLEM, SCHAMPERS.
schampers.
Mijne goede vrienden!...
jan.
Het is de vriend Schampers; treed binnen! treed binnen!
schampers.
Hoe vaart onze goede Fanny?
fanny.
Beter, mijnheer, veel beter.
jan.
Zooals gij ziet, Schampers.
schampers.
Het verheugt mij; dan zal ik slechts een halve geneesheer moeten zijn.
jan.
Een geneesheer? Die stiel zou er nog bij ontbreken, bij al die gij reeds hebt uitgeoefend, vriend...
schampers.
Gij zegt het wel, Jan; ik heb al aardige stieltjes gedaan... en gij kent ze nog niet allen.
jan.
Ik heb die pretentie niet, vriend, maar het hart is toch immer vreemd aan zekere soort van dingen gebleven, niet waar?
schampers.
Goddank! vriend, ik heb nooit gestolen, nooit bedrogen, dan op de beurs, en daar hebben zulke dingen toch eenen anderen naam. Doch laten wij eens ernstig worden.
jan.
Met u is dit nog al moeilijk.
schampers.
Het moet vandaag toch zijn, vriend Jan; want ik koom hier eene ernstige zending volbrengen. | |
[pagina 50]
| |
jan.
Gij zijt misschien de zaakgelastigde van Verneuil.
schampers.
Van Verneuil? Ik ben zijne tegenpartij...
jan.
Dus van de onzen?
schampers.
Van de uwen. (Hem de hand drukkend.) Doch luister, ik koom hier eene schuldbelijdenis doen.
jan.
Eene schuld?... Gij doet er mij aan denken.
schampers.
Zwijg! het is dat niet... Laat mij voortgaan. Ik koom eene schuld belijdenis doen, die mij lang op het hart weegt, en die mij misschien wel zal doen blozen... doch laat mij u de zaak in eenige woorden verklaren... Ik weet al de pogingen, die gij gedaan hebt, vriend Jan, om Fanny te doen erkennen, en haar in het bezit te stellen der fortuin die haar toekomt. Ik heb eerst aan den goeden uitslag dier pogingen niet getwijfeld, en gij kondet mijne hulp missen...
jan.
En nu?
schampers.
Nu kom ik u mijne hulp aanbieden.
willem.
Goede vriend!
schampers.
Laat mij spreken. Vandaag heb ik vernomen hoe en op welke wijze de stukken, die de echtheid van Fanny bewijzen, werden vernietigd.
jan.
Gij weet?
schampers.
Ik weet het, en zal er des noods de proeven van leveren.
jan.
De advokaat! die schelm!
schampers.
De advokaat niet alleen; hij heeft een medeplichtige!
jan.
En die?
schampers.
Die medeplichtige is Verneuil.
fanny.
Mijn oom!
willem.
O, de lafaard! de booswicht!
jan.
Ik had het van eerst af moeten veronderstellen.
schampers.
Verneuil heeft den advokaat met geld omgekocht; hij had toen geld, thans is hij weêr in nood.
jan.
Ik weet het; maar de stukken zijn niettemin vernietigd.
schampers.
Maar ik breng u andere bewijzen.
fanny.
O spreek, mijnheer, spreek!
schampers.
Gij herinnert u, vriend Jan, dat ik over achttien jaren met u vriendschap zocht aan te knoopen. Gij kondet toen u de reden niet verklaren, waarom ik uwe kennis opzocht en er zoo sterk aanhield.
jan.
Inderdaad; doch ik heb er mij niet over te beklagen.
schampers.
Het was omdat het geweten mij knaagde... en dat ik wilde blijven weten wat er van Fanny zou zijn geworden.
jan.
Maar waarom? welk een belang?...
schampers.
Welk een belang?... Ik voel mij beschaamd; ik moet er om blozen; doch het is om het even... Waarom?... Omdat ik het ben die Fanny in uwe woon heb gebracht, die haar aan uwe vrouw zaliger heb ter hand gesteld...
jan.
Gij?...
schampers.
Ik, vriend...
fanny.
(Tegen Willem.)
Mijn broeder, wat zegt hij?...
willem.
(Tegen Fanny.)
Dat is eene onverwachte hulp, Fanny; de hemel zij gedankt!... | |
[pagina 51]
| |
schampers.
Ik bracht u hier, Fanny... en ziehier hoe de zaak toeging... Ik bevond mij in nood; ik was arm, radeloos. Ik dwaalde wanhopend, op eenen winteravond, door de straten. Een onbekende houdt mij eensklaps staan... staart mij verwilderd in de oogen, en vraagt mij of ik geld wil verdienen... - Ik ben uw man, antwoord ik. - Ziehier, sprak hij, mij een kind in doeken gewonden aanbiedend, en mij tenzelfden tijd een kofferken overreikend, ga, treed die woon binnen, - hij wees mij uw huis, vriend Theesens, (Freeman verschijnt ongemerkt op het tooneel en blijft luisteren. Hij schijnt verjongd en is deftig gekleed.) - en geef dat kind daar af... verder niets... ik blijf hier op u wachten. - Ik vloog in uwe woon, Jan, reikte de twee voorwerpen sprakeloos aan uwe vrouw over, en trachtte zoo goed mogelijk mijn aangezicht voor haar verborgen te houden. De goede vrouw stond te beven, was verbaasd en ik vloog de woon terug uit...
jan.
Ja, zoo is het wel vergaan...
fanny.
o Mijn God!...
schampers.
Ik spoedde mij naar mijnen onbekende terug. Hij stond, in zijnen breeden mantel verborgen, mij aan de deur af te wachten, overtuigde zich dat ik mij van de twee voorwerpen had ontdaan en eene beurs geld viel in mijne handen. Dan sloeg de onbekende nog eenen blik op de woning, als om dezelve in zijn geheugen te prenten, en een diepe zucht klom uit zijnen boezem... hij verdween.
willem.
En die man, zoudt gij hem nog erkennen, heer Schampers?...
jan.
Ja, zeg, vriend?
schampers.
Het zal omtrent achttien jaren geleden zijn... Ik kon slechts zijne oogen beschouwen; doch derzelver vuur, derzelver uitdrukking zal nooit uit mijn gedacht gaan, en mij dunkt dat zoo ik hem ooit zag...
jan.
Gij hebt hem later nooit meer ontmoet?
schampers.
Nooit, want ik hadde hem erkend. Zijn blik zou hem mij verraden. Die blik staat mij als in de ziel geprent. De onbekende redde mij; doch ik beging voor hem eene daad, die mij nog heden doet blozen?... | |
Negende tooneel.JAN, FANNY, WILLEM, SCHAMPERS, freeman. Deze is allengs dichter bijgekomen en bij de laatste woorden van Schampers raakt hij hem op den schouder.
schampers.
(Zich omwendend.)
Daar is hij!
willem.
Mijnheer Dufour!...
fanny.
Mijn vader!... (Zij strekt de armen uit, Freeman drukt haar op zijne borst.)
freeman.
Mijne dochter! hier ben ik en zulks om u niet meer te verlaten... Vriend Jan... (Hij reikt hem de hand.)
jan.
(Achteruit deinzend.)
Mijnheer Freeman?...
freeman.
Zoo is mijn naam, vriend... Gij schijnt van mij af te schrikken?
jan.
Heb ik er geene redenen voor, mijnheer? De beschuldiging, die op u weegt, de veroordeeling?... Het is wel op u dat die?...
freeman.
Ja, mijn vriend. | |
[pagina 52]
| |
fanny.
o Mijn God!
willem
(tegen Fanny)
Heb moed, mijne zuster!...
jan.
Mijnheer!... dan zijt gij een moordenaar?
fanny.
Mijn vader!
freeman
(Fanny aan zijne borst klemmende)
Neen, mijnheer, geen moordenaar... Luister! luistert allen... thans kan ik u de verklaring geven... (op Schampers wijzende.) Wat die man u verhaald heeft, is waarheid... Gij weet dus, Fanny, hoe gij hier gekomen zijt. - Ik heb u slechts uit te leggen wat mij tot dien stap gedwongen heeft; wat mij genoodzaakt had u te verlaten, mijne dochter.
fanny.
o Mijn vader! Ik heb uwe verontschuldiging niet noodig!
freeman.
Laat mij spreken, kind; het moet; want ik hou aan uwen eerbied, alsmede aan de achting van uwen voedstervader. Luistert. - Ik huwde uwe brave moeder tegen den wil harer ouders, omdat mijn fortuin hun niet uitgestrekt genoeg scheen. - De handel verschafte ons een heerlijk bestaan en wij moesten de toekomst niet vreezen. Alles ging mij voorspoedig; ons heil was onuitsprekelijk groot en zoo hadde het voortgeduurd, indien niet een booze geest mij bij mijne echtgenoote had gelasterd en verdacht gemaakt. Een vorig medevrijer, een vriend van Verneuil, mijn schoonbroeder, wist mijne faam bij mijne vrouw te bekladden. - Uwe moeder bezat eene dier gevoelige zielen, Fanny, welke slechts lijden kunnen. Zij verkropte hare smarten en het was slechts eenige dagen na uwe geboorte, mijne dochter; het was slechts op haar doodbed, dat zij mij de verdenking deed kennen, welke men in haren geest had geworpen, welke hare vreugde gedood had en die haar het leven moest kosten. Ik gaf haar de bewijzen mijner onschuld en zij stierf getroost en terug van mijne ongekrenkte liefde verzekerd; doch zij stierf... zij stierf, gedood, vermoord door den laster... Ik was als uitzinnig... Ik wilde mij wreken, mijne echtgenoote wreken... Ik zocht haren moordenaar op en ik dwong den lasteraar met mij in tweegevecht te treden... Hij wilde een uitstel; doch mijne woede was onbedwingbaar. Wij begaven ons buiten de stad en een tweegevecht had plaats, een tweegevecht zonder getuigen... Daarin lag mijn ongelijk... Doch ik redeneerde op dit oogenblik niet; ik was doof aan de stem der voorzichtigheid en het tweegevecht scheen mij het eenig middel om mijne eer te wreken. Mijn vijand bleef dood... mijne wraak was voldaan. Het tweegevecht, ofschoon zonder getuigen, was eerlijk toegegaan, zoo eerlijk als een tweegevecht zijn kan... Doch wanneer ik mijn vijand daar levenloos voor mijne voeten uitgestrekt zag liggen, liep ik als zinneloos van de plaats weg... Men vond het lijk en men aanzag het gebeurde voor eene moord. Het gerecht deed nasporingen; Verneuil maakte mij verdacht, was om zoo te zeggen mijn aanklager en ik had slechts den tijd om in aller ijl te vluchten... Ik voorzag de schande, welke mij boven het hoofd hing en besloot mijn kind er niet te laten in deelen. - Ik wilde haar liever onbekend en als eene wees doen opvoeden, dan dat op haar hoofd de schandvlek zou gekleefd hebben van de dochter eens moordenaars te wezen... Vriend Jan, uwe familie was mij bekend; uwe vrouw zaliger, voor zij uwe echtgenoote werd, was bij mijne ouders in dienst geweest en had slechts bij hunnen dood onze woon verlaten. Ik kende haar goed hart en durfde haar mijnen grootsten, mijnen eenigen schat toevertrouwen... Ik wilde echter voor haar ook | |
[pagina 53]
| |
onbekend blijven en deed haar dus mijn kind door eene vreemde hand bestallen. - Later, wanneer ik vrij zou terug komen, - en die dag is thans aangebroken, dan zou ik mijne dochter erkend hebben en mijne eer hebben hersteld... Daarvoor ben ik thans hier, mijne vrienden.
fanny.
Mijn vader!...
freeman.
Ware ik in ballingschap gestorven, dan moest uw voedstervader voor uwe herkenning zorgen, mijne dochter, zooals hij edelmoedig gepoogd heeft... Dan, ik verliet het land, ik vernam mijne veroordeeling bij verstek uitgesproken; ik hoopte op de koninklijke genade. Doch al mijne pogingen mislukten en ik moest het tijdstip der verjaring afwachten. Dezen nacht zijn er, sedert het vonnis, twintig jaren verloopen, en ik ben vrij... ik heb mijne vrijheid terug...
fanny.
o Mijn vader... En gij verlaat ons niet meer...
freeman.
Nooit meer, mijn kind.
jan.
Mijnheer, laat mij uwe hand drukken.
freeman.
Mijn goede vriend, gij begrijpt thans...
jan.
Ik begrijp alles, mijnheer.
schampers.
Gij hebt gedurende die twintig jaren wel veel moeten lijden, mijnheer!
freeman.
Luistert verder, mijne vrienden. Ik vluchtte en bereikte Rusland Ik vestigde mij te Riga en daar hernam ik mijnen handel en vergrootte mijne fortuin. U zeggen wat ik leed, met zoo lang van u gescheiden te zijn, Fanny, is onmogelijk... dat is onbeschrijflijk... Eindelijk kon ik het niet langer meer uithouden. Ik moest u en het vaderland terugzien... Ik verbeurde er mijn hoofd voor. Ik nam eene vermomming aan en, onder den naam van Dufour, kwam ik u opzoeken, wist vriendschap met uwen voedstervader aan te knoopen, en kon ongekend mijne dochter zien en beminnen... Begrijpt gij, Fanny, begrijpt gij, mijne vrienden, wat er in mijn hart moest omgaan?... Ik begon op nieuw te leven. Het geluk van u te zien, van uw bijzijn te genieten, van uwe vriendschap te bezitten, Fanny, kon tegen de vrees van erkend en gevat te worden, opwegen...
fanny.
Mijn God! aan welk een gevaar hebt gij u blootgesteld?...
freeman.
Om u te kunnen zien, Fanny, in uwe tegenwoordigheid te kunnen zijn.
willem.
Alle dagen kunnen aangehouden worden?
freeman.
Ik waagde het, mijne vrienden, ik moest het wagen, het leven was mij buiten 's lands ondraaglijk geworden; sinds jaren had ik slechts maar één gedacht, één verlangen meer, en dat was om mijn vaderland terug te zien... mijn vaderland, waar ik mijne dierbare vrouw had bemind, waar zij was gestorven! het vaderland waar gij verbleeft, Fanny!...
fanny.
o Mijn vader! mijn goede vader! ik ben thans gelukkig. Al onze rampen zullen een einde nemen... Slechts een ding zou ik thans nog van God kunnen vragen...
willem.
Wat zoudt gij, Fanny?...
fanny.
O, ik zou het gezicht voor eenige oogenblikken willen bezitten, om mijn vader te kunnen aanschouwen, om de uitdrukking te kunnen zien, welke zich op zijn wezen, in zijne oogen, den spiegel der ziel, zooals men het noemt, moet afschilderen. | |
[pagina 54]
| |
jan.
Gij zoudt op ons aller wezen het geluk zien uitstralen, mijn braaf kind; doch, ik wil het u niet ontveinzen, bij mij, bij Willem ook, zoudt gij tenzelfden tijd eene lichte tint van droefgeestigheid ontdekken...
fanny.
En waarom, goede vader Jan?
jan.
O, mijn kind, gevoelt gij het niet? Voortaan verlies ik mijne rechten als vader over u, dat is te zeggen, dat er iemand is die thans het recht heeft om u sterker dan ik te beminnen... En verliest Willem dan ook geene zuster in u?...
freeman.
Neen, vriend Jan, zoo versta ik het niet... De deur vliegt open. | |
Tiende tooneel.FANNY, WILLEM, JAN, SCHAMPERS, FREEMAN, VERNEUIL.
jan
(tegen Verneuil, die in de deur blijft staan)
Treed binnen, mijnheer, treed binnen; gij ontbreekt hier nog!... heer Verneuil!...
fanny.
Daar is hij weêr!...
verneuil.
Freeman!...
freeman.
Ja, mijnheer: Adolf Freeman, uw schoonbroeder!... die u ook zeg van binnen te treden; want wij moeten over ernstige zaken spreken...
verneuil.
Ah! gij hebt dan nogmaals het gevaar durven trotseeren!... o ik zweer u! ditmaal zult gij uit de handen van het gerecht niet blijven...
fanny
(tegen Willem)
Die man doet mij beven.
willem
(tegen Fanny)
Vrees niets, zuster!...
freeman.
Geef u de moeite niet mij andermaal te gaan verraden, mijnheer Verneuil. Ik heb met het gerecht niets meer uitstaans... Sedert gisteren ben ik vrij... de verjaring mijner straf is verloopen en ik treed terug in mijne burgerrechten, terug in de maatschappij, waarvan ik mij nimmer onweerdig gemaakt heb...
verneuil.
Onmogelijk!...
freeman.
Hier is het vonnis, en de twintig jaren zijn sedert gister verloopen; de prescriptie is daar! Ik ben vrij, mijnheer, ik ben vrij, en gij kunt u licht inbeelden welk gebruik ik van mijne vrijheid ga maken...
verneuil.
Welk een gebruik?
freeman.
Het fortuin dat in uwe handen berust en waarop gij misschien reeds gehoopt hebt, mij en haar dood geloovend... de erkenning van mijne dochter, mijnheer!...
verneuil.
Die erkenning zal nog zoo gemakkelijk niet zijn; er zijn geene stukken die iets bewijzen.
schampers.
En gij! hoe zult gij bewijzen dat zij dood is?... Doch, onnoodig! Er zijn menschen, ooggetuigen, die bewijzen zullen dat zij bestaat.
verneuil.
Ha!... zie dan!... Eu wie?...
schampers.
Ik! die Fanny uit de handen haars vaders ontvangen en hier gebracht heb... Ik, mijnheer! ik! hoort gij, en wanneer dit eerste bewijs zal geleverd zijn, zal ik er een tweede geven...
verneuil.
Gij?...
schampers.
Ik, die zal bewijzen wie de stukken, die de erkenning moesten vergemakkelijken, moesten daarstellen, vernietigd heeft!... Ik, die zal bewijzen | |
[pagina 55]
| |
dat dit schelmstuk door u begaan is, in het bijzijn van den advokaat... Er zijn getuigen, mijnheer, die ze u hebben zien scheuren. En dan, ik heb nog andere dingen te bewijzen, mijnheer!... Aan u thans de beurt om met het gerecht in aanraking te komen!...
verneuil
(ter zijde en als verslagen)
Ik ben verloren!
schampers.
Welnu, gij schijnt te ontstellen! Waarom? Roep nu uwen moed te baat... Wanneer men slecht doet, moet men de kracht bezitten om er de gevolgen van te dragen...
verneuil
(verdwaasd)
Maar gij spot... gij liegt! gij hebt niets gezien!... gij hebt niets...
schampers.
Gij verliest het hoofd, lafaard! mits gij zelf bekend...
verneuil.
Ik beken niets!
schampers.
Het is overbodig! Ik kan voor het een en ander uwe bekentenis missen!... Voor het een en ander, hoort gij?...
verneuil
(ter zijde)
O, ik ben verloren! overwonnen. (Luid tegen Schampers.) Satan! gij bewerkt mijn ongelnk!...
schampers.
Alles heeft zijnen tijd... Ik heb meer dan eens uw geluk bewerkt... Nog laatst heb ik u rijk gemaakt, en uit erkentenis hebt gij mij bedrogen. Als beursman zou ik het u vergeven hebben... doch de lafheid, welke gij hier ten opzichte van uwe nicht gepleegd hebt, die moet gestraft worden... en de wraak is daar! gij voorziet ze, niet waar?... Armoede en schande!...
verneuil.
O, genade! genade!
schampers.
Genade?... Gij wilt spotten, huichelaar!... Ik ken uwen toestand! Morgen wordt gij op de beurs geëxecuteerd. Eene echte executie!... Later kan het gerecht zien of het u op zijne beurt wil straffen!... want ik bezit nog een ander wapen tegen u, Verneuil!...
verneuil.
o Mijn God!... mijne arme vrouw! mijne kinderen! gij wilt dan hun aller ondergang!...
fanny.
O, mijnheer Schampers! laat af!...
schampers.
Zijne vrouw... zijne kinderen!... het is waar, het is het eenig menschelijk gevoel dat hij in zijn hart heeft behouden...
verneuil.
O, heb medelijden met hen, mijnheer Freeman!... mijne arme vrouw! zij is toch de zuster uwer echtgenoote zaliger, uwe schoonzuster... en zij heeft, slechts eenige dagen geleden, om mij te redden, het laatste van hare fortuin opgeofferd...
schampers.
Gij hebt ze dan toch eindelijk ook geheel arm gemaakt?...
verneuil.
Ik ben een rampzalige! ik beken het! doch heb medelijden met mijne vrouw en kinderen, mijnheer Freeman!...
fanny.
Vader! spreek! zeg hem een woord van vertroosting!
freeman.
Uwe vrouw en uwe kinderen, mijnheer, zullen nooit gebrek lijden...
verneuil.
O, gij zweert het mij?
freeman.
Ik geef u mijn woord, en dat moet u genoeg zijn...
verneuil.
Welnu, ik betrouw er mij op, en nu, vaarwel, vaarwel voor eeuwig.
schampers.
Voor eeuwig?
verneuil.
Voor eeuwig... Ik verlaat het land en gij zult mij nooit meer zien. | |
[pagina 56]
| |
schampers.
Welnu, doe het zoo; want ik zweer het u, en op dien eed kunt ge u betrouwen, zoo gij morgen nog in de stad zijt, klaag ik u aan en lever u aan het gerecht over... De anderen mogen u vergeven, ik niet... Erkent gij dit handteeken, lafaard? Dat is mijn naam, en dien hebt gij geschreven.
verneuil.
O genade! genade!
schampers.
Vertrek...
verneuil.
Ik ga!... vaarwel! (Hij vertrekt.)
schampers.
Tot later, mijne vrienden; ik voig hem om te zien of hij zijn woord houdt. God wil u door mij wreken... (Hij vertrekt.)
| |
Elfde tooneel.FANNY, WILLEM, JAN, FREEMAN.
jan.
Zoo vindt de booze eindelijk zijne straf.
freeman.
Laat hem vertrekken, want hij kan zijn huisgezin slechts tot ramp dienen... en het is beter dat hij van zijne vrouw en kinderen gescheiden blijve... Moge hem, in allen geval, het ballingschap min zwaar zijn, dan het mij geweest is... En nu, mijne kinderen, nu is alle smart verdwenen... Denken wij slechts nog aan het geluk...
fanny.
Mijn goede vader. (Naar Willem tastende.) Willem, mijn broeder.
willem.
Zuster, lieve zuster.
fanny.
Kom hier, Willem... Vader! gij kent ons gevoel... Wij hebben open tegen u gesproken, toen wij niet wisten hoe naar gij ons verknocht waart... Gij hebt ons gevoel niet afgekeurd... Gij hebt ons toen beloofd... Ik vraag u thans de vervulling dier belofte?
freeman.
En ik ben bereid, mijne kinderen, mijn woord gestand te doen... Vriend Jan, gij stelt er u niet meer tegen, niet waar?
jan.
Mijnheer, dat kan niet... Willem bezit geene fortuin, niets.
freeman.
Gij wilt dan van uwe dochter scheiden?
jan.
O, dat meent gij niet... Fanny, mijn lief kind!...
fanny.
Mijn goede vader!... o blijf toch dezen naam bewaren!...
willem.
Vader!...
freeman.
Welnu, mijn goede vriend?...
jan.
Welnu, de wereld mag denken wat zij wil... mijn hart is zuiver!... Mijne inzichten zijn belangloos... Mijne kinderen! ik wil uw geluk aan het vooroordeel niet opofferen!
freeman.
Braaf zoo, mijn vriend!
jan.
Ja, ja, blijft beiden mijne kinderen!
freeman.
Onze kinderen! mijn vriend!... (Zij drukken elkaar in de armen. - Tafereel.)
De doek valt.
EINDE. |
|