Volledige werken. Deel 12
(1872)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Eerste tooneel.VERNEUIL, heen en weêr wandelende.
Reeds tien ure... ende post die niet aankomt!... Welke tijdingen heb ik te verwachten... o, het is te vergeefs dat ik wil hopen; ik zoek slechts mijzelven te bedriegen... Er zou een mirakel noodig wezen om die daling, die noodlottige daling, te doen ophouden... En morgen vervallen de premiën; morgen zal men mij de fondsstukken komen aanbieden... en ik kan geene levering nemen... het overige mijner fortuin is niet voldoende om het verschil, om de differentie te betalen... ah! welke duivel toch heeft mij aangespoord om die zotte operatie te doen!... welk dwaas, uitzinnig gedacht heeft mij het brein beneveld en mij doen gelooven, dat die eerste daling onbeduidend was en door rijzing moest gevolgd worden... O, dat beursspel! dat is eene hel, eene oprechte hel!... Wie in staatspapieren handelt, zooals ik er in handel, maakt zichzelven tot martelaar: hij is zijn eigen beul!... Eene onrust, zooals die van eenen gedoemde, beklemt hem onophoudend den geest... - Des nachts ontvlucht de slaap mijne sponde... ik waak... ik beul mijnen geest af... en des dags heb ik geene lust tot niets meer... Alle gevoel is in mij gedood... mijne vrouw is mij onverschillig, bijna hatelijk geworden... haar aanschouwen is mij een verwijt, een onophoudend verwijt... O, waarom heb ik mij met het fortuin dat ik bezat niet tevreden gehouden?... waarom heeft de duivel der hebzucht mij in het hart gewroet? waarom heb ik dit verlangen niet in mijne ziel gedood... dit verlangen naar goud, naar overvloedige schatten... - En dan, waarom niet een dier oogenblikken waargenomen, wanneer de fortuin mij had toegelachen? Waarom alsdan mij niet bevredigd met den rijkdom, dien ik bezat, en aan het beursspel geen vaarwel gezegd... Maar ik hoor Frans... hij brengt brieven... | |
Tweede tooneel.VERNEUIL, FRANS, met brieven in de hand.
verneuil.
Geef! geef hier! (Hij breekt in haast de brieven open en doorloopt ze.) Ik heb het gevreesd! eene nieuwe daling van twee per honderd... op de perpetuelen... drie per honderd op de cortes... o ik ben verloren!...
frans.
Mijnheer Verneuil?...
verneuil.
Welnu! wat is er? wat moet gij hebben?
frans.
Daar even ontmoette ik den eersten klerk van uwen bankier. | |
[pagina 18]
| |
verneuil.
O ja, mijn bankier... welnu?
frans.
Hij kwam herwaarts om u le spreken; doch mij ziende, heeft hij de boodschap overgegeven.
verneuil.
Ik heb geene moeite om de boodschap te raden. Een nieuw arrosement, eene nieuwe geldstorting.
frans.
Juist mijnheer; hij zegde mij dat de stukken in dépôt moesten gearroseerd worden. Dat hunne waarde de voorgeschoten sommen niet meer konde dekken, en dat er voorzorgen moesten genomen worden... dat de bank geene gevaren mag loopen.
verneuil.
Dat de bank naar de hel loope! en dat de duivel al de heerlijke bankiers den nek breke! echels, die ons uitzuigen, anders zijn ze niet...
frans.
Dat is waar, mijnheer... maar wat gedaan?
verneuil.
Wat gedaan! en wat kan ik doen? Hoeveel per honderd vraagt men?
frans.
Men eischt vijf per cent, mijnheer.
verneuil.
Dat is vier onder den koers. Zij nemen goed hunne voorzorgen.
frans.
Dat is waar, maar wie weet wat de koersen van morgen...
verneuil.
Ja, de koers van morgen... En hoeveel gaat die som, dit arrosement, die bevochtiging, zooals men het heet, beloopen?... bevochtiging! de kas eens bankiers heeft altijd dorst... Zij moet bevochtigd worden! Hoeveel zal die som bedragen?
frans.
Wel, mijnheer, dat zal zoo rond de twee duizend gulden zijn.
verneuil.
Twee duizend gulden!... Zijn er nog twee duizend gulden ia buis? Hoe staat onze kas?
frans.
Er zijn nog twee duizend vijf honderd gulden beschikbaar, mijnheer...
verneuil.
En ik zou mij van mijn laatste geld ontmaken... Neen, laat dit geld in vrede... ik arroseer niets...
frans.
Maar, mijnheer, dan zal men u heden nog op de beurs executeeren.
verneuil.
O ja! executeeren! men kan geen beter woord uitvinden! Eene executie, eene strafuitvoering, eene strafpleging! Men executeert de beursspelers, de fondsmannen, zooals men een moordenaar executeert! men nijpt hem den strot toe! men doodt hem! men moordt hem! en... o Frans! zie, gij zijt jong; dat u mijn toestand eene les weze!... Speel nooit op de beurs, mijn vriend, heb eenen afschrik van de fondsen, van alle staatspapieren, van dien papieren handel, waarbij het geval alles beslist; o zet nooit uw geluk op het rollen van eenen teerling, wordt nooit u zelven tot martelaar!... of, zoo het dan ook bij u eene ziekte, eene ongeneesbare kwaal mocht wezen, o trouw dan nooit, vriend, verkleef u dan aan niemand op de wereld, of gij wordt een beul voor al wie u bemint, voor al wie van u afhangt, een beul voor uw eigen hart!...
frans.
Mijnheer, ik begrijp uwen toestand... ik begrijp... doch wat wordt er gedaan?... wees kalm en denk...
verneuil.
O Mijn God! er is toch geen ander middel!... welnu, ga... draag de twee duizend gulden; dat zal ten minste mijnen val voor eenen dag vertragen... wij zullen tot het laatste oogenblik worstelen... ga, Frans.
frans.
Ik ga, mijnheer... (Hij vertrekt.)
| |
[pagina 19]
| |
Derde tooneel.VERNEUIL, alleen.
Laten wij moed hebben! den moed der wanhoop!... Zien wij kalm onzen ondergang na... vandaag nog rijk in de oogen der wereld... vandaag nog op de beurs omringd, aanhoord, gevleid... Morgen arm, vernederd, als schelm en dief gerekend, gehoond, bespot!... O, de wereld is een dwaas ding! En geen middel om die schande te ontvluchten... niets meer, om... - Maar mijne vrouw... hare goederen?... o zij zijn niet toereikend, neen! verstooten wij dit denkbeeld!... neen... het is genoeg dat ik mijzelven rampzalig maak, zonder daarom mijne vrouw en kinderen in den afgrond mede te slepen! Te meer, zij heeft reeds, bij vroegere verliezen, gedaan al wat zij kon... Er schiet haar zelfs niet genoeg meer over om met hare kinderen van den nood bevrijd te blijven... en zoo het erfdeel... maar, daar is zij... | |
Vierde tooneel.VERNEUIL, MELANIE, zijne vrouw.
melanie.
Charles! ik zocht u...
verneuil, ter zijde.
En ik vluchtte u. (Luid.) Wat is er, Melanie? waarom zoekt gij mij?
melanie.
Omdat gij mij ongerust maakt... Gij hebt dezen morgen weêr niet ontbeten, mijn vriend, wat is er?
verneuil.
O niets, mijne goede; doch ik heb geene lust... mijne maag die een weinig ontsteld is...
melanie.
Gij verzwijgt de echte oorzaak, Charles... Er weegt u iets op het hart; gij zijt niet gelukkig... Spreek, wat is er? Ik ben niet alleen die het heb opgemerkt; ook de kinderen zijn ongerust.
verneuil.
Gij zijt wel goed, Melanie; doch gij hebt ongelijk...
melanie.
Welhoe! en waarom dan? Mag ik en uwe kinderen dan geen belang in u stellen?...
verneuil.
Neen, Melanie!...
melanie.
En waarom niet?...
verneuil.
Omdat ik het niet verdien! omdat ik slechts rampen over uw hoofd kan trekken... u de ellende voorbereiden... o zie, Melanie, vertrek! laat mij!...
melanie.
Ik vertrek niet, Charles; ik verlaat u niet vooraleer gij mij uw hart hebt geopend... Ik kan het raden... de zaken gaan niet voordeelig?...
verneuil.
Niet voordeelig!... o ware het anders niet... Ik ben geruineerd, Melanie, ik ben arm! nog een dag en mijn goede naam, dien ik tot hiertoe getracht heb ongeschonden te bewaren, is verloren...
melanie.
Is de ramp zoo groot?...
verneuil.
Zij is onherstelbaar, Melanie, onherstelbaar! Ik dacht mij op eens voor de vroegere verliezen schadeloos te stellen. Ik heb het lot beproefd, en het lot heeft mij verraden... | |
[pagina 20]
| |
melanie.
Maar, Charles, ik bezit nog immer...
verneuil.
Zwijg! zwijg! geene verzoeking... Wat gij bezit kan mij niet redden... gij kunt u en de kinderen tot den bedelstaf brengen, arm maken, dat is al... mij redden kunt gij niet... Er blijven mij slechts twee middels over...
melanie.
En die zijn?
verneuil.
Dat is u morgen te verlaten, de stad te ontvlieden of mij voor den kop te branden... Best ware het de twee middels te gelijk aan te wenden...
melanie.
Gij verdwaalt, Charles, gij verdwaalt! o mijn God!...
verneuil.
Ik verdwaal niet... Ik zie mijnen toestand kalm en bereken hem... Weet gij wat mij mijn goede naam morgen zou kosten? Honderd duizend guldens! Hebt gij die, Melanie? Weet gij waar die te halen?
melanie.
Al wat ik nog bezit, bereikt die som niet, mijn vriend...
verneuil.
Gij ziet dus wel dat er niets aan te doen is, dat er aan geene redding is te denken... O, gevloekt zij de dag toen ik voor de eerste maal den voet op de beurs geplaatst heb, toen ik voor de eerste maal een fondsenstuk heb verhandeld, van dit oogenblik heb ik mijne rust verloren; er heeft zich een duivel in mijne ziel gevestigd... om mij onophoudend te martelen... Ik heb geenen stond geluk meer genoten... Ik heb u verwaarloosd, Melanie, gij zoo braaf, zoo goed... Mijne kinderen, welke ik vroeger zoo liefhad, die mijn heil uitmaakten, zijn mij onverschillig geworden. Van dit oogenblik af ben ik geen vader, geen echtgenoot meer geweest... o Melanie, heb geen medelijden met mij... vervloek mij... verneder mij... wees de eerste om mij mijne straf op te leggen, dan zal die welke de wereld mij bewaart mij niet meer zoo wreed schijnen!...
melanie.
Ik kan u alles vergeven, Charles, maar die miskenning niet!... Aan mijne verkleefdheid durven twijfelen! denken dat ik u ooit zou kunnen verlaten, ik, uwe echtgenoote, de moeder uwer kinderen!... Neen, dat moogt gij niet gelooven, dat moogt gij niet veronderstellen, neen! dat niet...
verneuil.
O, gij zijt eene heilige vrouw; doch daarom pijnigt mij te meer de gedachte u rampzalig te hebben gemaakt. En dat, ziet gij, dat vergeef ik mij niet... Ik heb u gedurende jaren kunnen verwaarloozen, u als eene dienstmeid naast mij zien heenstappen, en geene aandacht meer op u geslagen. Mijn hart heeft zich van uw hart vervreemd, ik heb u daardoor wel hevig doen lijden... Thans begrijp ik het...
melanie.
Ik zal het niet ontkennen... maar gij, Charles, hebt gij op uwe beurt niet geleden?... Zijt gij niet meer nog rampzalig dan plichtig geweest...
verneuil.
O, rampzalig! ja! dat is het woord... mijn leven is geen leven! het is eene marteling van alle oogenblikken, eene koorts die mijn bloed verbrandt, mij het brein verteert, een worm die mij gedurig aan het hart knaagt; een arbeid die onophoudend is, die geene rust laat en aan welks einde mij thans de schande, de openbare schande staat te wachten.
melanie.
Mijn vriend, luister...
verneuil.
Spreek, Melanie...
melanie.
Gij kent u zelven plichtig... Gij voelt dat gij schuld hebt jegens u?...
verneuil.
Jegens mij zelven... jegens u en jegens mijne arme kinderen!...
melanie.
Welnu, alle schuld eischt eene straf... | |
[pagina 21]
| |
verneuil.
O. zij zal wreed genoeg wezen, die straf!
melanie.
Ik geloof het, mijn vriend... doch toon dat gij man zijt; verdraag die straf met geduld, met onderwerping!
verneuil.
De openbare schande?...
melanie.
Ja, ook de openbare schande, Charles... Offer dit lijden aan God op, en gij kunt u alsdan van de wereld veracht voelen; maar gij zult u zelven kunnen eerbiedigen, en de achting, de liefde, die u buiten 's huis zou ontbreken, zult gij in ons midden terugvinden... Wij zullen nog kalme en blijde dagen te zamen kunnen slijten...
verneuil.
Melanie, o neen! ik zie het, gij gevoelt nog niet hoe diep ik gevallen ben... gij kent de gevolgen nog niet van het spel... Het beursspel is een spel zooals alle andere spelen... De echte fondsman is een dobbelaar... hij wordt een gansch ander mensch. Hij heeft het gezicht van het goud noodig. Zijn onheil, zijne rampen worden hem een tweede leven... Zijn hart wordt aan die schokken gewoon; zij worden hem noodzakelijk... hij moet verschrikkelijke gewaarwordingen hebben... De overvloed! o daar haakt hij naar! Hij moet het goud met de hand in zijne koffers kunnen omwroeten, of arm zijn... en naar goud smachten... Zijn hart moet gedurig kloppen: dat is voor hem eene ziekte geworden, die hem natuurlijk is: hij moet lijden of genieten! veracht of vereerd zijn!... Het gewone leven, de gewone kalme gevoelens zijn hem vreemd geworden... o gij verschrikt,. niet waar?... gij schrikt van mij af... gij begrijpt dat de Charles, welken gij vroeger gekend hebt, niet meer bestaat... dat een ander wezen zijne plaats heeft ingenomen: een wezen, dat gij niet meer herkent, dat gij niet meer begrijpt, dat u niet meer waardig is... Gij ziet wel dat ik een verworpeling ben geworden...
melanie.
Maar, mijn God! mijn God! wat zijt gij dan voornemens te doen?...
verneuil.
Wat ik voornemens ben?... Heb ik het u niet reeds gezegd: u te verlaten, Melanie, u te vluchten.
melanie.
En u zelfmoorden?
verneuil.
Het ware het best...
melanie.
En op die wijze nog eene groote schande over mij en over mijne kinderen trekken...
verneuil.
Gij hebt gelijk!... Welnu, ik zal slechts vertrekken.
melanie.
Maar, mijn God! gij doet mij beven, is er dan toch geen middel... geene uitkomst?...
verneuil.
(Het hoofd buigende.)
Ik zie er geen... | |
Vijfde tooneel.VERNEUIL, MELANIE, KNECHT.
knecht.
Mijnheer Schampers...
verneuil.
Laat hem binnenkomen. Aan dien ten minste ben ik niets schuldig.
melanie.
O mijn vriend, bedenk toch, misschien is er nog een redmiddel!...
verneuil.
Ja, worstelen wij tot het einde toe... Ga, Melanie, ga, ik beloof u...
melanie.
Ik laat u... tot straks!... (Zij vertrekt.)
| |
[pagina 22]
| |
Zesde tooneel.VERNEUIL, SCHAMPERS.
schampers.
Goeden dag, Verneuil, hoe gaat het?
verneuil.
(Reikt sprakeloos zijne hand aan Schampers.)
schampers.
Oh! duivels, gij ziet er treurig uit alsof gij op het punt waart naar het schavot te worden gevoerd.
verneuil.
Zoo is hel, vriend; ik ben als een veroordeelde, die het uur der strafuitvoering afwacht...
schampers.
Ah bah! mijn vriend! gij zijt toch niet zoo kinderachtig geworden... Zijn de zaken zoo in de war?...
verneuil.
Alles is verloren, Schampers; ik ben wanhopend.
schampers.
En waarom?
verneuil.
Gij zult het morgen weten; dezen middag ga ik voor de laatste maal naar de beurs, waar ik beter had gedaan nimmer den voet te plaatsen... Morgen... morgen is alles gedaan...
schampers.
Gij doet mij waarlijk lachen.
verneuil.
Lach niet... de zaak is ernstig... het fondsenspel, ziet gij, is het verderflijkste wat op aarde bestaan kan; het is door de hel uitgevonden om de rampzaligen, die er zich aan overgeven, van op de wereld af te pijnigen...
schampers.
Dat heb ik ook al dikwijls gezegd en er later weêr anders over gedacht... Luister, Verneuil: gij zijt een sukkelaar, een groote sukkelaar... Voor hoeveel zijt gij onder uwe zaken?
verneuil.
Voor honderd duizend guldens...
schampers.
Schoone vodderij!.. En gij kunt niet betalen!
verneuil.
Niets meer...
schampers.
En wat gaat gij aanvangen?
verneuil.
Wat kan ik anders dan de stad verlaten? Mijn goede naam, mijne eer geschonden!...
schampers.
Geschonden naam... van een' beursspeler?... geschondene eer... van een' fondsman?... ah! maar vriend, gij zijt niet alleen een sukkelaar, gij zijt een domkop... Ja, gij hadt gelijk; gij hadt nooit den voet op de beurs mogen plaatsen ten ware om er koffie of suiker te verhandelen...
verneuil.
O, spot niet langer, Schampers! werp mij niet meer smaad toe... en geef mij liever raad, zoo er nog raad te geven is...
schampers.
Raad... dat is zeer eenvoudig.
verneuil.
Hoe? spreek! wat moet ik doen?
schampers.
Luister, vriend. Niets is ongelukkiger in de wereld dan eenen stiel uitoefenen dien men niet verstaat, waartoe men de noodige zielshoedanigheden niet bezit. Gij zijt eerder geldzuchtig dan speelziek... Van toen gij den eersten stap in ons midden geplaatst hebt, hadt gij moeten weten waar gij binnentradt, hadt gij de beurs moeten kennen. Weet gij wat de beurs is? Ik zal het u zeggen. De beurs in het algemeen is eene vereeniging van deftige kooplieden in goederen, van eerlijke handelaars in don wissel, die de nijverheid en handel doen bloeien en | |
[pagina 23]
| |
zichzelven, de stad en het land verrijken... doch naast die lieden bestaat er eene klas menschen, die door de natuur bestemd zijn om zich door de drift van het spel te laten wegslepen. De Staat heeft de speelhuizen gesloten. De spelers zijn er niet door verdreven en hebben slechts eene andere vergaderplaats uitgekozen. Zij hebben het voorkomen van kooplieden aangenomen; zij hebben zich bij de handelaars aangesloten en de kaarten en teerlingen voor publieke fondsen verwisseld. Zij hebben een' schuilhoek uitgezocht, waar zij vrij en ongehinderd de slagen van het blinde geval kunnen nagaan, en aan hunne drift den vollen toom kunnen geven. Wanneer gij den voet in hun midden geplaatst hebt...
verneuil.
Dan heb ik mij onteerd! ik gevoel het...
schampers.
Dan hebt gij - vooral wat beurszaken betreft, - afstand gedaan van zekere vooroordeelen, van wat men eerlijkheid in de wereld noemt; dan hebt gij aan allen luid toegeroepen: ik ben van de uwen, dus ik kom hier om slim of gelukkig te zijn, iets wat de dommerikken bedriegen of afzetten zouden noemen, en gij zijt er van verwittigd, dat ik hier met geene andere gevoelens kom prijken.
verneuil.
Inderdaad! dat beteekende het wel...
schampers.
Niet waar? Maar zie nu ook, welk een gevolg ik er uittrek. -Gij hebt iedereen verwittigd en daardoor hebt gij het recht verkregen slim en gelukkig te zijn, en u voorop van alles vrijgesproken..
verneuil.
Maar dat zijn onbeschaamde gevoelens, die gij behoordet...
schampers.
Ook de schande hebt gij uit uwe ziel moeten bannen... want aan iedereen hebt gij stilzwijgend toegeroepen, vermits gij verwittigd zijt, dat ik hier kom om u te bedriegen, zooals gij komt om mij te foppen, hebt gij het recht niet meer, mij te doen blozen, wanneer ik, gelukkiger dan gij, u zal bedrogen hebben; of mij van ontrouw te beschuldigen, wanneer ik mijn woord niet getrouw ben.
verneuil.
Dat alles zijn afgrijsselijke leerstelsels, die mij niet kunnen troosten... en die mij vooral niet kunnen helpen...
schampers.
Ik heb het u gezegd: sukkelaar en dommerik...
verneuil.
Maar, in Gods naam! voeg den hoon niet bij de schande!
schampers.
Hoon! schande! papier dat bij ons geene koers heeft; dat immer op de beurs zero gecoteerd stond... maak de gevolgtrekking uit wat ik u gezegd heb.
verneuil.
Welnu, wat wilt gij besluiten?
schampers.
Ik wil zeggen, ten eerste: dat gij niet betaalt.
verneuil.
Ik kan niet.
schampers.
En kondet gij, gij zoudt niet mogen. - Ten tweede: dat gij de stad niet verlaat.
verneuil.
En de oneer?
schampers.
Papier zonder koers!
verneuil.
De schande!...
schampers.
Ook al zero gecoteerd! zeg ik u... al dingen waar wij boven zijn; vooroordeelen waar de sukkelaars zich aan verkleven; vodderijen die wij niet erkennen, en die de wet ook niet kent; want de beursspeler en fondsenschaggelaar is buiten de wet. Er is geen recht voor zijne schuldeischers, dat weet gij immers wel... Dus, gij verlaat de stad niet.. Gij blijft veertien dagen of drie weken - ik zal u zelfs eene maand geven - van de beurs verwijderd en de vreugde | |
[pagina 24]
| |
van den huisselijken kring smaken; en dan, dan komt gij terug, om op nieuw den strijd aan te vangen, en palmen te plukken of nieuwe nederlagen te ondergaan.
verneuil.
Maar, wie zou er nog zaken met mij willen verrichten?
schampers.
Wie? ik! iedereen. Men zal u in het eerst wel wat scheef bezien; doch gij biedt den eenen of den anderen dag eene goede zaak aan en men zal ze vatten. En eer het drie maanden verder is, zijt gij weêr volop gelanceerd.
verneuil.
Neen, nooit meer... Ik heb het gezworen. Het moge vergaan zoo het wil, ik zie voor eeuwig van het spel af...
schampers.
Zoo gij het kunt, doe het... maar tracht dan eerst fortuin te maken; bespied het geval, en wanneer het u weêr eens heeft toegelachen... dan... dan... Zeg, weet gij, Verneuil... herinnert gij u het tijdstip dat gij daar, in die schrijftafel, voor twee miljoenen hadt liggen? dat gij rijk, schatrijk waart...
verneuil.
O, zwijg! ik vervloek mijne dwaasheid...
schampers.
Hadt gij toen naar het spel den rug gewend, dan zou ik gezegd hebben: hij is voorzichtig, doch hij is geen speler van de goede soort... Hij doet zooals die kleine burgers, die zich wel eens aan fondsenkoopen wagen... schroomvallig hunnen neus op de beurs steken en beschaamd zijn, alsof zij zich in een slecht gezelschap begaven... en die dan de kans stil blijven afwachten, van den goeden wind profiteeren, zich een fortuintje winnen, en vervolgens de handen uit het spel trekken... O, dat zijn lafaards, dat zijn mannen die van de diefte willen mededeelen, zonder gevaar te loopen van op da daad betrapt te worden... O! wanneer men een echt speler is, wanneer men die drift in het hart voelt branden, wanneer die, om zoo te zeggen, deel maakt van uwe natuur, dan denkt men nimmer om het spel te verlaten; dan leeft men slechts voor en door het spel. Dan heeft men die brandende onrust, dien verterenden angst noodig, dan moet men die koortsachtige schokkingen opzoeken, welke ons zoo diep doen gevoelen dat wij leven... Dan is men als een echt krijgsoverste; dan kan men met kalm gemoed zijne soldaten, zijn geld door den vijand zien verslinden en het hoofd wel voelen branden, maar het toch blijven recht houden; dan deinst men bij het verlies wel eens achteruit; doch het is slechts om met meerder woede terug in het strijdperk te vliegen, en op zijne beurt den vijand neêr te hakken en zich op den buit te werpen... O! goud zien, goud met volle kisten bezitten en die kisten uitschudden cm ze weêr opnieuw te vullen! het geval aanroepen... vreezen, hopen, verlangen, genieten!... Ziedaar onze gevoelens en wij kennen er geene anderen... - Welnu, vriend, wat zegt gij?
verneuil.
Ik zeg, dat ik geen speler van de echte soort ben.
schampers.
Ik vrees het... Welnu, dat is toch geene reden om u te verlaten... Luister, gij hebt dezen morgend de tijding vernomen... daling...
verneuil.
Mijn ondergang!
schampers.
Dezen middag zult gij andere tijdingen vernemen.
verneuil.
Gij weet iets?...
schampers.
Ik weet dat er eene hoogte van twee per cent zal zijn.
verneuil.
Onmogelijk!
schampers.
Ik bezit bijzondere telegraphische tijdingen... ten minste men heeft ze mij laten zien. De eerste klerk van eenen onzer groote faiseurs, die | |
[pagina 25]
| |
kennissen aan het Spaansche hof heeft, is aan mij verkocht. Hij heeft het recht de brieven voor zijnen heer te openen; hij bezit dezes volle vertrouwen. Hij leest de brieven eerst, dan ik... en ziedaar waarom ik soms nog al gelukkige slagen kan doen.
verneuil.
O, gij geeft mij eene straal van hoop!
schampers.
Ik red u misschien... De rijzing zal naar alle gedachten voortgaan... Gij tracht nog eenige dagen de ontvangst der stukken te rekken... Gij tracht eenig geld te vinden...
verneuil.
O, dat is onmogelijk!
schampers.
Ik heb duizend gulden te uwer beschikking; meer kan ik voor het oogenblik niet. Ik weet dat het niet genoeg is... doch zoek, tracht te vinden, ik zal langs mijnen kant uilzien...
verneuil.
Welken dank ben ik u...
schampers.
Ust! geenen dank! want er zijn voorwaarden en besprekingen.
verneuil.
Ah! er zijn?...
schampers.
Maar, vriend, ik ben immers fondsman; gij niet, dus ik zal geld leenen aan iemand die ordentelijk wil zijn, niet waar?
verneuil.
Ongetwijfeld! voorzeker!
schampers.
Aan iemand dus die mij op zijne beurt niet mag bedriegen.
verneuil.
Zoo is het wel verstaan...
schampers.
Welnu, ik ga verder... ik geef u duizend gulden... ik tracht andere ressourcen te vinden, en ik help u redden... Mislukt de zaak, gij geeft mij niets, om de eenvoudige reden dat gij toch niets zult hebben. Valt de zaak integendeel goed uit, dan geeft gij mij, als eerlijk burger, het derde uwer winst... Is die overeenkomst gesloten?
verneuil.
O, ik neem al aan wat gij wilt.
schampers.
Niets meer dan ik u zeg... want het bedrog moet hieruit gebannen blijven... onthoud het wel, Verneuil... En nu, geen tijd meer verloren... Vaarwel! zoek! ik zal hetzelfde doen. Dezen middag op de beurs stel ik u geld ter hand. Het zal er warm zijn, vaarwel.
verneuil.
Vaarwel! mijn goede vriend, vaarwel. | |
Zevende tooneel.VERNEUIL, alleen.
O, indien het mogelijk were!... die hoop!... Maar waar iets vinden?... het geld... o het geld, wanneer men het noodig heeft!... ik heb reeds gezocht, mijn hoofd uitgeput... Mijne vrouw!... wat zij nog bezit... een gedeelte slechts ware misschien noodig... De laatste vaste goederen te pand stellen?... Zij zou er in toestemmen... Maar neen, verstooten wij die verzoeking... Ik heb haar reeds ongelukkig genoeg gemaakt... pogen wij langs eenen anderen kant... | |
[pagina 26]
| |
Achtste tooneel.VERNEUIL, EEN KNECHT.
knecht.
Mijnheer!... iemand om u te spreken.
verneuil.
Ik ontvang niemand... Wie is het?
knecht.
Het is een uwer huurlingen.
verneuil.
Die mij geld schuldig is?
knecht.
Ik weet niet, mijnheer...
verneuil.
Hoe is zijn naam?
knecht.
Het is Jan Theessens, een diamantslijper...
verneuil.
Laat hem binnenkomen. (Ter zijde.) Misschien brengt hij geld, en alle baten helpen. (De knecht opent de deur voor Jan, die binnen treedt, terwijl de knecht vertrekt.)
| |
Negende tooneel.VERNEUIL, JAN.
verneuil.
Gij komt mij uwe achterstallige huishuur voldoen?
jan.
Dat zal ook al komen, mijnheer.
verneuil.
Hoe! dat zal komen?
jan.
Ik heb u eerst van eene zaak van grooter belang te spreken, mijnheer.
verneuil.
Van grooter belang?... Er zijn voor mij geene grootere belangen dan geld...
jan.
Nu, nu, het is toch wel eenigszins van geld dat er zal moeten gehandeld worden. Daar draaien immers toch al de wereldsche zaken op uit.
verneuil.
Ik ben het zeker loch niet die u iets verschuldigd ben?
jan.
Aan mij juist niet, mijnheer...
verneuil.
(Ter zijde.)
Zou die schurk mijnen toestand kennen; (luid) welnu, spreek, want ik heb niet veel tijd te verliezen, ik heb zelfs geenen tijd te verliezen...
jan.
Een weinigje geduld, mijnheer. (Een zetel nemende.) Gij laat mij toe neêr te zitten?
verneuil.
Maak geen misbruik van mijne verduldigheid, ik verzoek het u... gij zijt mijn schuldenaar.
jan.
o Mijnheer, op Gods lieve wereld zijn wij allen schuldenaren, de eene jegens den andere... En wat die achterstaande huishuur betreft, daar zullen wij later over spreken... Dat zijn toch zoo geene zware zaken, bijzonder voor u, mijnheer Verneuil, die het goud maar hebt op te scheppen.
verneuil.
(Ter zijde.)
Hij raadt het. (Luid.) Maar, ik verzoek u!...
jan.
Ja, mijnheer, als de tijden maar wat beteren; maar dat is zoo een gevolg van de omwenteling... Als er maar wat beweging in den handel van diamant komt.
verneuil.
Nu, nu, genoeg gepraat... gij komt geen geld brengen, wat wilt gij dan?... Spreek! want gij verveelt mij...
jan.
Ik heb altijd gedacht dat de rijke menschen het voorbeeld der welle vendheid moesten geven. | |
[pagina 27]
| |
verneuil.
Er is hier geene kwestie van rijke menschen! Komt gij mij bij geval lessen geven... Dan mag ik u verwittigen, mijnheer, dat ik niet geneigd ben die te verdragen...
jan.
(Ter zijde.)
Ik ben op een slecht uur gekomen. (Luid.) Mijnheer Verneuil, het is voor eene familiezaak dat ik hier gekomen ben.
verneuil.
Voor eene familiezaak?... Wat kunt gij met mijne familie uitstaans hebben?...
jan.
Ja, dat is nog al aardig, maar het is toch zoo. Ik kom u eene nicht doen kennen, die gij denkelijk gansch en geheel uit het geheugen verloren hebt...
verneuil.
Eene nicht...
jan.
Herinnert gij u Adolf Freeman?
verneuil.
(Ontroerd.)
Wat zegt gij?... Adolf Freeman?
jan.
Ja, mijnheer...
verneuil.
Wat hebt gij daar mede uitstaans?...
jan.
Met hem niets, mijnheer... maar met zijne dochter...
verneuil.
Hij heeft eene dochter? (Ter zijde.) God! dat volmaakt mijnen ondergang.
jan.
Gij wist het niet, mijnheer?
verneuil.
Ga voort! (Ter zijde.) Die fortuin... God! het was nog ons eenig bestaan.
jan.
Ja, mijnheer, hij heeft eene dochter, en die dochter is mijne dochter... VERNEUIL.
(Hem sterk beziende.)
Hoe! wat? zijne dochter... uwe dochter?
jan.
Dat is te zeggen... zij is door mij opgevoed geworden, en ik bemin haar als mijn eigen kind. Het arme meisje was slechts eenige maanden oud, toen een onbekende het in mijne woon bracht.
verneuil.
Eene vondelinge!... ah! gij spot, en die wil zich voor de dochter van...
jan.
Zij wil niets, mijnheer, ik wil... Zij, arme, kan voor hare zaken niet zorgen... Zij was slechts eenige jaren oud toen zij het gezicht verloor, en dus onbekwaam...
verneuil.
Zij is blind!... (Ter zijde.) Geene slechte omstandigheid. (Luid.) En welke bewijzen?
jan.
Die bewijzen zullen des noods geleverd worden, mijnheer.
verneuil.
En zij zijn?...
jan.
Een aantal brieven, akten, waar ik niet goed kan uit wijs worden; doch die mijn buurman, de heer Dufour, mij ontcijferd heeft.
verneuil.
Wat is dat, de heer Dufour? (Ter zijde.) O, die twijfel...
jan.
Wat dat is?... dat is een braaf grijsaard, mijnheer.
verneuil.
(Ter zijde.)
Een grijsaard! neen...
jan.
Dat is een welgemanierd mensch, die in mijne buurt woont en met mij bevriend is... Hij is een geleerde en heeft mij alle noodige inlichtingen gegeven...
verneuil.
Hij heeft u inlichtingen gegeven?
jan.
Ja, mijnheer, en mij aangeraden bij u te komen...
verneuil.
Hij kent mij dus?
jan.
Het moet wel zijn, doch dat is de zaak niet. | |
[pagina 28]
| |
verneuil.
Ja wel, dat is misschien voor mij de zaak... Hoe oud is die heer Dufour... hoe ziet hij er uit?...
jan.
Hij ziet er zeer wel uit... en hij is misschien, ja, hij is wel diep in de zestig, ofschoon men het hem niet zou nageven... en zooals ik u reeds zegde: hij is een vriendelijk man, veel beleefder dan gij, mijnheer.
verneuil.
Er is hier geene kwestie van beleefdheid... Het is dus die heer Dufour, die u met al die zaken heeft bekend gemaakt... Heeft hij u ook van den vader dier zoogezegde nicht gesproken?
jan.
(Ter zijde).
Waar wil hij naar toe? (Luid.) Neen, mijnheer; maar hij schijnt hem toch te kennen... Doch genoeg nu, gij brengt mij altijd van mijn thema af... Ik ben hier gekomen, om u te vragen, of gij wel zoo goed zoudt willen zijn, van aan het meisje het fortuin te beschikken dat hare grootmoeder haar heeft achtergelaten.
verneuil.
Hare grootmoeder?
jan.
Nu, ja, de moeder van mevrouw uwe echtgenoot.
verneuil.
Wie zegt u dat ik die fortuin in handen heb?
jan.
(Ter zijde).
Er is dus eene fortuin. (Luid.) Hebt gij ze niet, mijnheer?
verneuil. (Ter zijde) . Het is mijne laatste redding! (Luid.) Neen!...
jan.
Des te beter...
verneuil.
Waarom des te beter
jan.
O duivels!... ik heb ongelijk gehad u dat zoo te zeggen.
verneuil.
Waarom des te beter, vraag ik u?
jan.
Ik heb het woord gelost... des te erger... Welnu, ik zal het dan maar rechtuit zeggen... omdat, volgens hot zeggen van mijnen vriend Dufour, het misschien in uwe handen niet al te zeker zou zijn... zoo scheen het.
verneuil.
Wat wilt gij bedoelen?
jan.
Bedaar u, mijnheer... omdat het schijnt dat gij op de beurs speelt... en op de beurs spelen, in de fondsen... gij begrijpt dat gaat zoo op en af...
verneuil.
(Ter zijde).
Doemnis! (Luid.) Zoo... dat heeft u de heer Dufour gezegd... (Ter zijde.) Die man moet mij kennen...
jan.
Nu, mijnheer, neem het mij niet kwalijk... maar zoo gij het fortuin niet hebt... wie heeft het dan?... Want, ziet gij, ik wil dat Fanny er zoo haast mogelijk van in bezit kome.
verneuil.
Ah! mijne zoogezegde nicht heet Fanny?
jan.
Ja, mijnheer; maar waar berust die fortuin?
verneuil.
De heer Dufour zal u dit licht kunnen zeggen. - Wat mij betreft, ik bemoei mij met die zaken niet en ik ken geene nicht!... ik ken geene dochter van Adolf Freeman!... van Adolf Freeman... hoort gij, mijnheer?
jan.
Ik hoor het; gij weet dus niets, mijnheer?
verneuil.
Ik heb er u geene rekening van te geven en aanzie al wat gij mij vertelt voor flauwe praat... die naar afzetterij riekt.
jan.
(Opspringend.)
Hoe zegt gij, mijnheer?
verneuil.
Ik heb u slechts een dingen te zeggen, Jan Theesens, en dat is, dat ik morgen de achterstallige huishuur wil betaald zien of uwe meubelen zal doen aanslaan en u met uwe nicht en gansch den boel op straat zal doen zetten. | |
[pagina 29]
| |
jan.
(Ter zijde.)
Ik geloof dat ik het slecht aan boord gelegd heb.
verneuil.
Ziedaar al wat ik u te zeggen heb, en nu, daar is de deur!...
jan.
Ik zie ze mijnheer, en ik vertrek, gij kunt mij misschien uit mijne woon zetten... doch dat zal niet beletten...
verneuil.
Genoeg! vertrek, zeg ik u!
jan.
Ik ga, ik ga, (zijnen hoed opzettend) maar het is slechts let weêrziens.
| |
Tiende tooneel.VERNEUIL, alleen.
De dochter van Adolf!... zij zou leven! En ik die op die fortuin gerekend had, voor mijne vrouw, mijne kinderen; ik die dacht er voor goed van in bezit te zijn... Maar... er zou misschien middel zijn... de voortdurende afwezendheid... hij is ongetwijfeld dood... de echtheid zal misschien niet kunnen bewezen worden... Die heer Dufour! neen! onmogelijk!... Maar ik ben onvoorzichtig geweest... Ik had dien man beter moeten uithooren... Adolf niet meer verschijnende, en hij kan niet... en zijne dochter dood zijnde of onbekend blijvende, dan behoort de fortuin, waarvan mijne vrouw voorloopig is in bezit gesteld geworden, haar na dertig jaren gansch toe. - Kom, verliezen wij geenen tijd, gaan wij eenen rechtsgeleerde raadplegen... Maar, neen, liever naar die voorgegeven nicht. Die papieren! ik zal ze zien... wie weet... ongeleerde menschen... er is misschien middel om alle proeven te vernietigen... en het fortuin is aan ons... Ik kan op de beurs bankroet spelen... er zal ons altijd genoeg overschieten, om mijne familie... En wie weet... er is misschien middel... indien ik zocht eenige dezer goederen te verpanden. - Weinigen weten dat zij mijne vrouw slechts ten titel van bewaring toehooren. Ik zou geld hebben en er misschien een' dubbelen rijkdom mede winnen. O dat is eene straal van hoop! eene onverwachte redding, welke ik niet mag laten ontsnappen!... (Hij verlaat het tooneel. Het doek valt.)
EINDE VAN HET TWEEDE BEDEIJF. |
|