onophoudend lijden genoemd worden. Doch hier, zooals in de meeste wereldsche zaken, hangt er veel af van de inbeelding, van de verlangens, van de begeerten van den mensch. Zoo wij, bijvoorbeeld, verlangen op eens een groot fortuin te bezitten, koets en peerden te houden en niet meer te werken, en indien wij zulk verlangen niet zouden kunnen bedwingen, dan, ja, dan zouden wij ongelukkig, of liever, dwaas zijn. Zoo wij integendeel ons met onzen staat tevreden houden of slechts wenschen om allengs dien staat, door oppassen en vlijtig werken, te verbeteren, dan zullen wij ons volkomen gelukkig mogen heeten, en iedere verbetering, hoe klein ook, welke wij in onzen toestand zullen verkrijgen, zal ons eene oorzaak zijn van groote vreugde. Gelooft mij, mijne vrienden, het ligt alles in het besturen onzer wenschen, in het vermijden der dwaze en buitensporige verlangens, in het tevreden stellen onzer ziel.’
‘Ik was gisteren bij Pieter Jan, dien gij wel kent, en wiens zoon op de gemeenteschool leert en daar reeds zoover gevorderd is, dat men hem een aantal kleine jongens heeft aangewezen, welke hij moet onderrichten.’
‘Leeren de kinderen daar dan elkander?’ onderbrak Kobe Lanssens.
‘Vindt gij dit verwonderlijk?’ hernam Beukens. ‘Gebeurt zulks niet overal en toen gij uwen stiel van timmerman leerdet, is het dan altijd de baas geweest, die u lessen gaf, u aantoonde hoe gij de schaaf moest aanleggen en vasthouden, hoe gij het hout ineen moest klikken? Zeg!’
‘De baas! bah! hij heeft zich nooit met mij bemoeid.’
‘Het zijn dus de andere gasten geweest, welke, meer gevorderd dan gij, u hunne kennissen hebben medegedeeld.’
‘Ja, ja, het is zoo, gij hebt gelijk, vader Beukens, en nu doe ik dikwijls hetzelfde voor de jonge leergasten.’
‘Welnu, zoo ook gaat het in de gemeentescholen. De meester is daar als een generaal, die slechts zijne bevelen aan zijnen staf uitdeelt. Hij onderricht dien staf en die leeren op hunne beurt aan de andere, wat zij van den meester geleerd hebben. Doch wij zullen daarover nog wel eens wijd en breed spreken. Thans wil ik op ons eerste onderwerp terugkomen en u zeggen, dat de jongen van Pieter Jan juist bezig was met uit een Fransch boek, waar schoone printen in stonden, een klein vertelsel te lezen, dat juist over de begeerten handelde. De jongen