brengen? Te meer, gij kendet het karakter van den baas en hadt dus moeten weten dat hij, zich door zulke waarheden gestoord voelende, u nimmer in iets de hand zou hebben geleend.’
‘Maar hij had ongelijk daarom gestoord te zijn en hij heeft slecht gehandeld.’
‘Het is ook al mogelijk, Jan, het is zelfs waar; doch daarin lag de vraag niet. Gij wildet de medewerking van uwen baas verkrijgen, niet waar?’
‘Ik dacht, dat zulks voordeelig zou geweest zijn.’
‘Welnu, waarom dan de middelen niet gebruiken, welke u die medewerking moesten verzekeren? In de wereld, Jan, het doet mij pijn het te moeten bekennen, is het goede inzicht altijd niet genoeg. Wij moeten met elkaar leven; de menschen zijn vol gebreken, en wil men ze tot het goede doen medewerken, dan is men verplicht - eilaas! het is droevig; maar het is zoo! - dan is men verplicht, zeg ik, daar men hen toch niet kan verbeteren, hunne driften, hunne gevoelens te ontzien en door voorzichtigheid, door slimmigheid zelfs, hen tot het goeddoen uit te lokken.’
‘Ik had beter gedaan,’ zegde Jan, ‘de zaak maar in het geheim onder de gasten te houden.’
‘Het ware mogelijk niet erger geweest; doch daar ook misschien had een gevaar in gelegen. Dan, dit alles is nu te laat, Jan, en ik moet u iets anders vragen: gij zijt thans zonder werk?...’
‘Ik heb reeds werk gevonden, vader Beukens.’
‘Welnu, het verheugt mij en daardoor ziet gij wel dat, zoo de menschen soms onrechtveerdig te werk gaan, er eene voorzienigheid is, welke op hare kinderen waakt en dat God eene goede daad nimmer onbeloond laat...’
‘Het is waar, vader Beukens: doch een gedacht pijnigt mij nog. Wat zal de arme weduwe van Piet Berens gaan aanvangen?’
‘Zij is haar behoud aan u verschuldigd, Jan.’
‘Hoe, en ik heb er niets voor kunnen doen?...’
‘Gij misgrijpt u, Jan, het gebeurde is niet onbekend gebleven en gisteren heb ik, daar men weet dat ik van uwe vrienden ben, het bezoek van een welhebbend burger ontvangen, welke mij wekelijks eene som zal ter hand stellen, om aan de weduwe te beschikken, zoolang tot dat zij middel zal gevonden hebben om, door haar eigen werk, voor het bestaan haars huisgezins te zorgen.’