niet beloofd: doch ik laat u insgelijks tot de proef toe... Die pastei is vergiftigd: wie er de eerste durft van eten zal mij getoond hebben, dat hij mij waarlijk liefheeft. Het is wel waar, dat hij een half uur later zal dood zijn: doch ik zweer u, in dit geval, dat ik nimmer een huwelijk zal aangaan en hem, die zich voor mij zal opgeofferd hebben, tot den dood getrouw blijven.’
Terwijl de markiezin die woorden uitsprak, hadden de baron en de graaf hunne zetels achteruit geschoven en staarden verbaasd op de vrouw. De markiezin zweeg stil en geene aandoening verscheen op haar aangezicht. Joris wierp eenen scherpen blik op haar, greep een mes en sneed zich een stuk van de pastei en nuttigde hetzelve, zonder iets te zeggen.
Op denzelfden stond reikte de markiezin hare hand aan den jongen ridder en sprak met eene blijde stem:
‘Ridder Joris, gij zijt mijn bruidegon en ik hoop, dat wij te zamen gelukkige dagen zullen slijten. Ik heb u willen beproeven; wees gerust; het voedsel, dat gij genuttigd hebt, zal u geen letsel doen: het was slechts eene list, mijne heeren, mijne keus is gedaan.’
De baron en de graaf verlieten stampvoetend en beschaamd de zaal. Toen zij vertrokken waren, vroeg de markiezin:
‘Dacht gij waarlijk, mijn goede Joris, dat er vergift in was?’
‘Ik dacht,’ zegde Joris: ‘er is vergift in, of het is eene list. Is het eene list, dan win ik mijne geliefde: is het waarheid, dan verlies ik slechts eene hatelijke vrouw en ik dood mijn eigen, om tenzelfden tijd mijne liefde te dooden, die toch nooit zou gestorven zijn, welken haat ik ook voor u hadde kunnen opvatten.’
‘Gij bemint mij dan wel hevig, mijn goede Joris?’
‘Vraagt gij het nog, mevrouw?’ zegde de jongeling, zijne geliefde in zijne armen drukkende.
‘En waarom hebt gij dan voor mij niet gesproken? Kondet gij dan in mijne blikken alles niet lezen?’
‘Denken wij slechts aan de toekomst, mijne lieve,’ antwoordde de ridder.
Nog denzelfden dag werd het huwelijk in de kapel van het slot van Hesperange gevierd, en de getrouwden sleten het overige hunner dagen in geluk en vreugde.
De baron en de graaf verschenen sedert dien dag niet meer op het slot. De eerste troostte zich met nog meer dan ooit te jagen, en de andere met nog sterker zijne knevels en zijnen baard te balsemen.