stevene vingeren, een snarenspel klinken en de twee andere deden hare fijne, krachtelooze stemmen tusschen het razend gewoel der slempers opstijgen.
En onmeedoogend hoorde met het onkunsteld lied der drie ongelukkigen, en niemand voelde zich tot medelijden bewogen.
En als aan een' hond wierp men haar nu en dan, met stuursch gelaat, een stuk gelds - om van den last ontslagen te zijn, en niemand verstond het knagende hartzeer en de armoede, die op het gelaat der kinderen geprent stonden.
Niemand las in die zachtblauwe oogen der oudste zuster welk wee er in haar jong hart reeds woonde: niemand zag met welk teeder medelijden zij nu en dan eenen blik op hare jongere zusters wierp.
En troosteloos en van koude versteven, keerden de drie kinderen huiswaarts en vonden dan zelfs geen sprankel vuur in de haardstede, om zich een weinig te verwarmen.
Dan drukte de vader de drie meisjes tegen zijne borst en tranen ontsprongen aan zijne kranke oogen.
Dan, ook die tranen waren hulpeloos.
En, bevend van koude, spraken de kinderen hare avondbede en, stram en versteven, strekten zij hare leden op het killige stroo uit.
Zij klaagden haren nood aan de Maagd des hemels en baden God om verlichting.
De slaap ontweek hare sponde en de koude alleen bleef hare trouwe gezellin.