geheimzinnigs bij te zetten,’ zegde mijn grootvader met eenige misnoegdheid.
Ik nam die soort van uitleg aan en liet den braven man voortgaan:
‘Het huishouden bestond uit eenen vader, uit eene moeder en eene zekere dochter...’
‘Manier van spreken, niet waar, groot?’ vroeg ik, ‘of wilt gij iets geheimzinnigs beteekenen met het woord zekere dochter?’
‘Dat kon ook gebeuren,’ sprak de ouderling.
‘Wat kon nu ook gebeuren?’ vroeg ik.
‘Dat het eene dwaasheid is twee vragen te gelijk te doen!’ was het antwoord. ‘Luister, melkbaard,’ ging hij voort, mij duchtig bij het oor trekkende, ‘gij zijt al te nieuwsgierig met uwe ondervragingen: dat staat uwen ouderdom niet fraai. In mijnen jongen tijd waren de kinderen geheel anders, meer bedaard, meer naluisterend, minder ondervragend en veel eenvoudiger...’
‘Ja,’ zegde ik, mijne ooren losrukkende, ‘dat was de tijd van eene zekere eenvoudigheid.’
‘Wilt gij al of niet stilzwijgen, kwade jongen? Gij hebt bijna al het belang van mijn verhaal weggenomen.. En, drommels! ik vrees dat gij niet zult goed zijn dan om schoolmeester te worden.’
‘Zekere schoolmeesters zijn zoo slecht niet, grootvader.’
‘Nog niet tot stilzwijgen!... Welnu, wij zullen eenen advokaat van u maken.’
Dat laatste ging in mijn hart en ik zweeg. Mijn grootvader hernam zijn verhaal:
‘Die zekere dochter, van wie ik daareven sprak, had een' vrijer, en daar zij op zekeren zondag te zamen eene lekkere kan bier zaten te ledigen, zegde Pieter, de minnaar:
‘Katelijne, ik zou willen, dat er haast een einde aan kwam.’
‘Waarom, Pieter?’
‘Waarom? Omdat het nu reeds lang genoeg duurt. En ik geloof, dat onze ouders zouden tevreden zijn Denkt gij niet?...’
‘Ja, zeker!’
‘En al zijn wij van de rijksten niet, wij zullen daarom toch wel aan den kost geraken?...’
‘Ja, zeker!’
‘Wat mij betreft, ik krijg voor mijn deel eene koe, twee schapen,