X.
Laatste brief van Ary aan Kristina.
Mijne goede Stina,
Het is de laatste brief, dien gij van mij zult ontvangen. Ik bevind mij te Livorno onder eenen vreemden naam en binnen een uur vertrekt het stoomschip, waarop ik mij eene plaats heb voorbehouden.
Gij hebt het reeds uit mijne laatste brieven kunnen opmaken. De Italiaansche vrijheid is weder gemuilband. Ditmaal heeft Frankrijk aan dien volksmoord de hand geleend. Al het vergoten bloed is om niet; doch het zal wraak blijven roepen en het recht zal toch eens zegepralen. In alle geval hebben wij, de verdedigers der vrijheid, ons niets te verwijten. Wij hebben ons fortuin niet gespaard, wij hebben ons leven meer dan duizendmaal op het slagveld gewaagd en heden nog, indien men mij onder mijne vermomde matrozenkleeding kon ontdekken, zou de hertog van Toskanen mij aan de vijanden van Italië, aan de dwinglandij, met gebonden handen doen overleveren. Doch zulks zal niet, mijne goede Kristina, mijne voorzorgen zijn te goed genomen, en wij hebben ons reeds te dikwijls naast het verraad bevonden, om het niet van in de verte te kunnen zien naderen en er ons aan te onttrekken.
Binnen weinigen tijd voert mij de stoom in mijne vaderstad terug. Ik zal er arm in terugtreden, doch wat geeft het mij; ik kan immers niets meer verliezen, en wanneer ik voor den honger bevrijd blijf. dat is genoeg en zoo ver toch is het niet gekomen of mijn werk zal mij een bestaan kunnen verschaffen.
Dus, tot wederziens, mijne goede Kristina, indien gij den thans armen.. Maar neen, dat ook niet... Dus liever, niet tot wederziens. Ik kom terug naar Antwerpen, in de stad, waar gij verblijft en dat is mij genoeg; die gedachte alleen, zonder u te zien, zal mij zalig maken. Ik wilde dat het oogenblik reeds daar was; doch mijne reis zal nog al eenige dagen duren. Ik moet langs Londen, waar ik eenigen tijd zal vertoeven en reken dus dat er ruim twee weken zullen verloopen, alvorens ik de Schelde zal kunnen opstevenen.
Vaarwel, Kristina, vaarwel.
Uw broeder, Ary.