Een dier ouderwetsche sterkgebouwde huizen met puntgevel, met arduinen kruisramen, met vensters in Boheemsch glas, met gebeeldhouwde poort in versierden arduinen lijst geplaatst; eene dier woningen, welke van de stevige kunst onzer voorvaders getuigen en van den fijnen smaak, welken zij in alles wisten te doen uitstralen!... Het was zonde. De metselaars rukten er de vensters uit, de steenkappers deden de arduinen versiersels onder den beitel, in vormlooze brokken, wegvliegen en maakten het alles effen en plat; en de poort, uit hare oude stevige hengsels gerukt, riep mij toe dat zij tot het vuur ging gedoemd worden.
Langen tijd bleef ik in gedachten verzonken op de vernieling staren, en verbeeldde mij den platten vormloozen gevel met vierkante venstergaten, welke alras den ouden moest vervangen en die het vroeger lieve, zedige, en toch rijke gebouw aan de meeste onzer hedendaagsche kaartenhuisjes moest gelijk maken. De puntgevel was reeds onder den breekhamer gevallen en op den grond, voor mijne voeten, lag een zware kroonlijst gereed, welke de plaats van het fijne geveltje moest innemen en van het gebouw een wezen zonder hoofd maken, eene soort van vierkanten blok, een voetstuk zonder beeld, een' dommen onbezielden teerling.
‘Men smaalt op den alles verslindenden tijd,’ zegde ik, ‘en de menschen zelven zijn nog meer verwoestend en bij hen is de verwoesting koud en afzichtelijk, terwijl de tijd ten minste nog eenen wasem van schilderachtigheid op de overblijfsels verspreidt. Arme, gelukkige Kristina!’ zuchtte ik verder, ‘die verwoesting van uwe oude woon, waar gij zooveel zuur geproefd hebt, zooveel smarten hebt doorgeworsteld, die verwoesting, ik ben er zeker van, zou u nog pijnlijk vallen, indien gij er in uw huidige geluk ooggetuige van waart! Die onbestendigheid van de menschelijke zaken zou u treurig voor het oog schieten. Gij zoudt er de vergankelijkheid van alles in zien! Van uwe jonkheidsherinneringen, welke immer zoo nauw verbonden zijn aan de plaatsen, waar wij het leven slijten en als het ware met hen voortleven. - Zooals de gedenkteekens verdwijnen, zoo verdwijnen ook de volkeren; zooals de woningen geslecht worden, zoo ook wordt de gedachtenis der bewoners vernield. Zoo ook Kristina, zal uwe geschiedenis uit het geheugen verdwijnen van de weinige lieden, welke die geschiedenis, zooals ik, kennen.’
‘Uwe geschiedenis, Kristina! zij is thans nog zoo versch in mijn