Het meisje antwoordde slechts met een' handdruk en spoedde zich op eene breede wan, die tot tafel verstrekte, de koffie voor te schenken. Men bracht twee houten banken bij en Valentijn plaatste zich naast zijne geliefde, terwijl Michiel aan den anderen kant ging zitten.
‘En nu van wat anders,’ zegde Valentijn, terwijl men het ontbijt nuttigde. ‘Luister, Lucy: de heer Michiel kent onze gevoelens en wij mogen vrij in zijne tegenwoordigheid spreken. Vandaag zijn wij, ik en mijn vriend, beiden vrij; morgen zijn wij het misschien niet meer.’
‘Waar gij gaat, Valentijn, volg ik u,’ zegde Lucy, de handen van Valentijn vastklemmende.
‘Neen, meisje, zoo ik hier weg moet, kunt gij mij niet volgen, althans niet oogenblikkelijk volgen. Doch spreken wij daar niet van. Gij moet mijne vrouw voor God worden, Lucy, en heden biedt zich de gelegenheid daartoe aan. Het huwelijk, voor een' beêedigden priester aangegaan, is niet geldig. Het zoogezegde revolutionnair of jacobijnsch huwelijk bevalt mij ook niet. Mijn vriend alleen kan ons ter hulp komen en door zijnen zegen komen bekrachtigen wat de goede God met ons beiden besloten heeft. Zijt gij tevreden, Lucy?’
‘Moet gij het vragen, Valentijn? O, dan slechts kan ik u vrij volgen!’
‘Die gevolgtrekking neem ik nog niet aan, Lucy, en wil zelfs van het tegenstrijdige eene voorwaarde maken. Gij volgt mij dan alleen, wanneer het mijn wil is.’
‘Gij hebt mij nog nooit van uwen wil gesproken, Valentijn?’
‘Thans moet ik ervan spreken, Lucy, omdat ik slechts uwe opoffering vrees.’
‘Gij spreekt, alsof gij wist, dat er iets rampspoedigs ging gebeuren, Valentijn?’
‘En wat kan er anders gebeuren, Lucy? Ik ken de toekomst niet; doch zoolang de vreemdeling hier in ons land meester blijft, begrijpt gij wel, dat ik slechts ballingschap of gevangenis kan te gemoet zien.’
‘En ik zou die ballingschap, die gevangenis niet mogen deelen?’
‘Neen, Lucy, die wil ik niet, dat gij deelen zoudt; doch ik doe u eene belofte...’
‘Spreek, o spreek!’
‘Ik beloof u dat, in welken toestand ik mij ook bevinde, indien ik slechts de vrijheid bezit mijne stappen te richten waar ik wil, ik u aan mijne zijde zal roepen. Laat het aan mijn oordeel over en betrouw op mij... Zeg, is het zoo verstaan?’