‘Welnu, voor het laatst dan nog eenen goeden dragonders rid.’ zegde Pitou, ‘mits de rust ons daar wacht.’
En beiden gaven hunne paarden de spoor, en stapten eenige minuten later bij de bedoelde herberg af.
Toen beiden zich een weinig ververscht hadden, riep de reiziger, die door zijnen makker kapitein genoemd werd, en in wien de lezer reeds onzen François zal herkend hebben, den waard der afspanning en vroeg hem, op een kasteel wijzend, dat zich op eenigen afstand vertoonde:
‘Wie woont daar, kameraad?’
‘Wondere vraag,’ zegde de hospes, ‘wel wie zou daar anders wonen dan onze genadige vrouw, de oude baronnes De la Roche, die van de emigratie is teruggekomen, en in het volle bezit harer goederen door zijne majesteit is hersteld geworden.’
‘Hum!’ zegde François, ‘zij zal dan het kapitaal met den intrest hebben teruggetrokken.’
‘Wat wilt gij zeggen, mijnheer?’
‘En wie woont er nog op het kasteel,’ vervolgde François, zonder op de vraag van den hospes acht te geven.
‘Ah! mevrouw hare dochter.’
‘Clotilde is dus getrouwd?’
‘De freule is met den graaf de Raucourt in huwelijk getreden, mijnheer.’
‘En de baron Charles, is er die...?’
‘De baron Charles!... Ik zie wel, mijnheer, dat gij de Vendée niet kent.’
‘En waarom dat?’
‘Waarom? Dan zoudt gij weten, dat de baron Charles als een held voor het vaderland is gestorven; dat hij aan de zijde van Chaumette is dood gebleven.’
‘Pitou!’ riep François, den hospes alleen latende staan, ‘gauw! spoedig! zadel de paarden.’
‘Ik meende dat gij een bezoek?...’
‘Het is niet meer noodig, ik heb er niets meer te verrichten. Al die ik wilde zien, zijn dood.’
‘Waar, meester?...’
‘Om Gods wil, geene opmerkingen, Pitou; ik wil hier niet langer blijven; gauw, spoedig, denk dat gij voor het vuur staat; en avant! marche!’