Gij ontstelt mij, François, wat beteekent toch die vreemde handelwijze en dit geheim?’
‘Ik ga het u verklaren... Herinnert gij u nog de samenspraak, welke wij laatst in den tuin gehad hebben?...’
‘Waartoe daar nog van spreken, mijn vriend?’
‘Het is noodig. - Wat ik u toen sprak, was waarheid, reine waarheid; doch ik was slechts voor de helft in het spel en ik kon enkel voor mij spreken.’
‘Wat wilt gij zeggen, François?’
‘Ik zegde u, dat er niets dan vriendschap in mijn hart was voor Clotilde, dat ik haar te meer niet had kunnen beminnen... Schrik niet bij die woorden, baron... dat ik haar niet zou hebben kunnen beminnen, vermits mij ne trouw reeds verpand was.’
‘Mijn God! wat gaat gij zeggen.’
‘Bedaar, mijn vriend, bedaar... Van Clotilde spraken wij niet... langs haren kant veronderstelden wij niets...’
‘Twijfelde ik dan niet!’ riep Charles.
‘Welnu, gij hadt reden te twijfelen; want Clotilde beminde mij.’
‘En gij zegdet het tegendeel?’
‘Ik geloofde zulks; slechts sedert eenige dagen, bij onze laatste wederkomst op de hoeve, heb ik de zaak begrepen.’
‘En zij bemint u?’
‘Zij bemint eenen boer, en zulks met al de drift, waarvoor eene gevoelige vrouwenziel vatbaar is. Zij bemint mij, en omdat ik haar niet kan beminnen, omdat hare liefde hopeloos is, verkwijnt zij.’
‘En zij heeft het u gezegd?’
‘Zegt men zulke dingen, baron? Moet men zulke dingen zeggen, en heeft de spraak der liefde woorden noodig?’
‘Gij misgrijpt u wellicht.’
‘Ik zou het wenschen, zooals gij vroeger, doch er is geen twijfel meer mogelijk; ik verzeker het u; Marie zelve heeft het mij gezegd; Clotilde heeft zich bij haar onwillig verraden, meer dan tienmaal daags verraden.’
‘Maar ik kan niet gelooven...’
‘Denkt gij mij verstandig genoeg om een gevoel waar te nemen, baron?’
‘Ja, maar...’
‘Welnu, ik zweer u dat ik waarheid spreek, en nu, wees de schuld