stemming te wezen. Mevrouw de weduwe De la Roche was de laatste afstammeling eener familie, die, in tegenoverstelling van wat dagelijks gebeurt, het fortuin met het afsterven harer leden had zien verminderen, instede van aan te groeien. Het was zelfs zoo verre gekomen dat er mevrouw, hare dochter Clotilde en haren zoon, den baron Charles, niets meer overschoot dan het kasteel, dat zij bewoonden, eenige kleine gronden in den omtrek en eene pachthoef dieper in Vendée gelegen. Die laatste pachthoef zelve behoorde hun nog slechts in naam; want de bewoner had mevrouw reeds zoo vele sommen gelds er op geschoten, dat er hem nog weinig overbleef om er den ganschen eigendom van te bezitten. Die omstandigheid belette niet, dat mevrouw de la Roche, bij het vernemen van het besluit om Vendée met overmacht te komen bestormen, hare kinderen bij zich riep en hun zegde:
‘Het gevaar wordt hier te groot; gaan wij ons op onze pachthoeve van Palluau verschuilen.’
‘Zal men ons op onze pachthoeve ontvangen?’ merkte Charles op.
‘Welke vraag, mijn zoon! Welhoe, zijt gij er niet de heer en meester van?’
‘Niet te sterk, mevrouw, zegde Charles; ik heb uitgerekend dat, indien de pachter ons nog eene som van duizend franken betaalt, hij zich op zijne beurt heer en meester van de hoef kan noemen; en gij weet, dat de aangegane verbintenis hem toelaat die som, volgens welgevallen, tegen overgaaf van den vollen eigendom, af te leggen?’
‘En gij wilt veronderstellen, dat hij zulks zou durven doen? Dat hij het ontzag zou vergeten, dat hij onzer familie verschuldigd is, dat hij uwen naam moet toedragen?’
‘Onder ons gezegd, mevrouw, ik geloof, dat die beweegreden van weinig gewicht voor pachter Firmin zou wezen: ik mistrouw zijne staatkundige gevoelens; doch langs eenen anderen kant ken ik hem vooreen eerlijk en menschlievend mensch en ik geloof niet, dat hij ons de herbergzaamheid zal weigeren. Dus, gaan wij.’
‘Zoo versla ik het niet, mijnheer de baron, en ik ben niet voornemens eene gunst van eenen onderhoorige af te smeeken. Ik wil, dat hij zich van eenen plicht jegens ons kwijte, ziedaar.’
‘Neem het zooals gij wilt, mevrouw. Laat mij die zaak beridderen en dan sta ik er voor in. Ik ga alles voor het vertrek gereed maken.’
En Charles verliet de zaal.