die thans boven zijn hoofd reeds opgeheven is, zal daar blijven zweven, totdat de gerechtige wraak zal volvoerd wezen!... En, ja, wacht hij ook jaren lang, de verrader zal zijne straf niet ontvlieden!...’
‘Hij zal geene jaren wachten!’ klonk nu op eens eene stem tusschen de menigte, en snel als de bliksem zag men eenen man binnen de omheining van het gerechtshof springen, en eer iemand had kunnen ter hulp snellen, stond er een dolk tot aan den hecht in de borst van Tomaso geplant.
‘De wraak is volbracht, Gaëtano!’ riep de moordenaar, nu fier het hoofd verheffende, en men herkende in hem den rossen Pedro.
Op denzelfden stond vloog Julia van hare bank recht en viel in de armen van haren wreeden echtgenoot, dien zij met eene toomlooze liefde beminde. Doch nu waren ook de krijgslieden toegeschoten en Pedro werd aangegrepen, terwijl men, doch nutteloos, eenige hulp aan Tomaso zocht toe te brengen. De sbirro had reeds den laatsten snik gegeven.
‘Ik kom mij bij mijne vrienden vervoegen!’ riep Pedro en hij liet zich bedaard de handen knevelen.
Gaëtano had het alles met een kalm oog nageschouwd, en wanneer Pedro vastgegrepen was, liet de hoofdman zich terug op zijne bank zakken en mompelde half luid:
‘Thans hebben wij niets meer te verklaren! Ons recht is voldaan, dat nu het recht der maatschappij ook zijnen loop hebbe.’
Dit voorval had eene groote ontsteltenis en verwarring in de menigte veroorzaakt. Een hevige schrik had de meesten der aanwezigen overvallen en thans verdrong men zich om de zaal te kunnen verlaten. De rechters nogtans verlieten hunne zetels niet: men gebood het lichaam van Tomaso weg te voeren, en men zette de onderhooring voort.
De veroordeeling liet zich niet lang wachten, en men sprak het doodvonnis uit tegen Gaëtano, Andrea en Tonino en tegen den rossen Pedro en zijne vrouw Julia. De overige leden der bende werden tot levensdurigen dwangarbeid verwezen.
Wanneer men eenige dagen later de vijf veroordeelden naar het schavot voerde, ware het moeilijk geweest in hen nog de woeste wezens te herkennen, welke men in het gerechtshof gezien had. Julia, de rosse Pedro, Tonino en Andrea werden ieder door eenen eerbiedweerdigen kloosterpater begeleid en de godsdienst had die ruwe harten weten te vermurwen. De menigte was door hunne houding gesticht en