moet met het geheim omkleed wezen, en wij mogen met ons zelven onze vrienden niet verraden.’
‘Er zijn duizend andere middels nog,’ zegde de vrouw.
‘Ik vind er geen enkel meer,’ sprak Gaëtano, ‘ik heb over alle nagedacht en sommige beproefd. Tomaso houdt zich op zijne hoede; slechts zijne drift kan zijne voorzichtigheid voor eenen stond blind maken, en daarom moet men zich van die drift weten te bedienen.’
‘O, nimmer! nooit! Gaëtano!’
‘Binnen drie dagen,’ hernam de hoofdman met nadruk, ‘binnen drie dagen zullen wij ons doel bereikt hebben; binnen drie dagen zult gij mij den verrader leveren... Ik, Julia, ik die over uw aller leven beschik, ik gebied het u! Ik verzoek niet meer, hoort gij, ik gebied!’ en de gramschap glom op het gelaat des hoofdmans. ‘De verlossing uws echtgenoots,’ ging hij voort, de hand der vrouw grijpende, ‘de verlossing van Pedro is slechts op die voorwaarde. Ik heb maar een woord te spreken en Pedro is vrij!’
‘O, geef mij hem weder!’ snikte Julia, met gevouwen handen op de knieën vallende, ‘geef mij hem weder, ik smeek u, Gaëtano, geef mij mijn Pedro!’
‘Stel Tomaso in mijne macht, geef mij het middel om ons in het geheim te wreken, en een uur later is Pedro in uwe armen; gij vlucht met hem; alles zal daartoe in gereedheid wezen, en wij zullen allen gewroken zijn; wij ontsnappen voortaan aan het oog der bespieders, dat thans door den verrader op ons gericht wordt.’
‘O, gij doet mij eene helsche marteling ondergaan, Gaëtano!’ snikte de vrouw, ‘het hart wordt mij als toegenepen, wanneer ik slechts aan de hatelijke tegenwoordigheid van den gevloekten Tomaso denk... O wat eischt gij?’
‘Eenen stond slechts van huichelarij,’ zegde nu Gaëtano, ‘gij hebt maar een half woord te spreken, uwen afkeer voor eenige stonden te bewimpelen, en aan den spioen te doen gelooven, dat gij eindelijk aan zijne liefde gevoelig zijt geworden.’
‘Die huichelarij is boven mijne macht!’ riep de vrouw.
‘Het leven van uwen Pedro is dan niets weerd!’ hernam Gaëtano, ‘uw eigen behoud, het behoud uwer vrienden gaat u dan niet ter harte! Gij zijt onweerdig u ooit in ons midden bevonden te hebben! Gij zijt eene laffe vrouw!...’
‘Spreek niet verder!’ schreeuwde nu Julia, van den grond recht-