‘Ik zal mijnen vader gaan opzoeken,’ zegde Osias, met eenen diepen zucht, ‘de arme grijsaard zal mij met Lia verwachten...’
‘Dat uw behoud ten minste hem trooste, vriend, en den wreeden slag, dien hem uw verhaal moet toebrengen, lichter make... En nu, danken wij den Almachtige, die uwe wraak op zich genomen heeft.’
Terwijl Levi die woorden uitsprak, viel er eensklaps een klop op de deur der woning neder. Levi deed teeken van stilte en ging vernemen wie er aanklopte. Een geheim woord, dat aan de deur werd uitgesproken, deed hem dezelve openen en een vreemdeling bood zich aan, stelde den beul een gezegeld schrift ter hand en verdween dan, zonder verder een woord te spreken. Levi trad eenen stond later terug in het vertrek waar zich Osias bevond en, terwijl zich eene doodsche bleekte over zijn aangezicht verspreidde, brak hij het schrift open. Osias bleef sprakeloos en Abraham, die nu ook het vertrek was binnengetreden, scheen op het wezen zijns zoons te willen bespeuren wat het schrift behelsde. Toen Levi de lezing geëindigd had, vouwde hij het schrift weder toe, greep naar zijne vermommingskleederen en zegde, terwijl hij dezelve aandoschte:
‘Vader, indien ik binnen twee uren niet terug ben, zorg gij dan, dat Osias den grond der Republiek ongehinderd verlate. Kwamen er intusschen vreemdelingen aan de woning, dan doet gij Osias in het geheime vertrek gaan en God zal alles ten beste regelen.’
‘Mijn zoon! mijn Levi! gij doet mij beven!’ riep de grijsaard, ‘Wat is er? O spreek...’
‘Bedaar, vader, ik weet niets en kan u niets stelligs verzekeren; ik moet oogenblikkelijk voor de Driemannen verschijnen; misschien kent men mijne handelwijze, en ik zal geduldig alles afwachten: ik wist, eer ik iets begon, dat ik myn leven te pand stelde. Efraïm, de vader van Osias, heeft weleer voor ons hetzelfde gedaan en de dankbaarheid mag nimmer kleiner dan de weldaad wezen.’
‘Wat hoor ik, vriend!’ riep Osias, ‘hebt gij voor my den dood getrotseerd! God! ben ik rampzalig! had ik zulks geweten! maar neen!...’
‘Vriend,’ onderbrak Levi, met eenen treurigen grimlach, ‘gij kent de staatkunde van Venetië niet.’
‘Maar gij zult niet alleen gaan, Levi! Is uw gedrag schuldig geweest in de oogen der oppermacht, dan zal ik met u boeten! Gij hebt u voor mij opgeofferd, en ik wil in uw lot deelen!...’