verloren fortuin te herstellen; doch, alsof een vloek op onze hoofden kleefde, kon er niets voordeelig uitvallen. Dan heb ik geleden, Osias, verschrikkelijk geleden... Eindelijk vond ik eene broodwinning...’
‘Maar vriend,’ onderbrak weer Osias, ‘waarom, toen gij wist dat wij te Venetië waren, waarom mijnen vader niet komen vinden?’
‘Dan had ik reeds mijne broodwinning, Osias, en het ambt, dat ik bekleede, is van dien aard dat men, eens dat men hetzelve heeft aangenomen, er niet meer kan van afzien.’
‘Maar waarom, in allen gevalle, de oude vriendschap niet terug aangeknoopt?’
‘Mijn ambt verzette zich daartegen.’
‘Ik versta u niet, vriend.’
‘Gij zult mij weldra begrijpen, Osias,’ zegde Levi. - en zijne bovenkleederen afwerpende, vertoonde hij zich eensklaps in een ander gewaad aan den jongeling. Die kleeding bestond uit eene spannende broek en vest met eene kap voorzien. Het alles was uit donker bruin laken vervaardigd. Voor, op de effen borst, prijkte de gevleugelde leeuw van Venetië in vurig rood laken.
‘De beul van de Republiek!’ riep Osias verschrikt uit.
‘Ja, de beul,’ zegde Levi, het hoofd op de borst latende zakken. ‘Verstaat gij nu waarom wij naar uwe vriendschap niet durfden staan, u slechts in het geheim goed wilden, en de gelegenheid zochten om u onze dankbaarheid te betoonen... En toch de beul van Venetië mag niemands vriendschap bezitten. Hij die de hoofden doet nedervallen, moet een geheim man zijn en mag in het openbaar zonder mom niet verschijnen. Huivert gij niet terug, Osias, nu gij mij kent?’
‘Daar is mijne hand, vriend,’ zegde de jongeling, ‘gij zijt en blijft mij immer een broeder.’
‘Heb dank, Osias, heb dank! Als mensch verdien ik uwe vriendschap. Ik ben een beul, ja, doch ben het slechts uit kinderliefde; want, zeg, kon ik mijnen grijzen vader van honger zien vergaan?...’
‘Ik bewonder u, Levi, gij zijt edel en waardig in mijne oogen. En toch, wie of wat gij ook waart, ik ben u te veel verplicht... Hebt gij mijne arme zuster niet helpen begraven?...’
‘En thans zal ik u helpen wreken, Osias! Uwe hand zal zich met geen bloed bemorsen, gij zult met die vlek uwe ziel niet besmeuren, en toch zal uwe wraak voldaan wezen. De Republiek van Venetië zal