onweerde! Ik ben u geen vader meer! ik ben geen vader van eene dochter die mij onteert!’
Trees vloog nu ook van den grond recht, deinsde bevend achteruit en, hare handen naar Gaspar uitstekende, als om hem af te weren, hernam zij:
‘O, dood mij niet, vader!’
‘Zwijg!’ donderde Gaspar haar toe, zijne woede eenigszins bedwingende, ‘zwijg en noem den naam van vader niet meer! Antwoord! van waar komt gij?...’
Doch Trees bleef sprakeloos.
‘Maar moet ik het vragen!’ hernam de vader; ‘die opschik zegt hij mij niet genoeg. Dit witte kleed zegt mij duidelijk waar gij geweest zijt. Ha! gij moet mij bedriegen! Gij moet als eene juffer, als eene deftige juffer, naar het bal gaan! Gij moet prachtige kleederen hebben en pronken, terwijl uwe arme broerkens met gescheurde hemden loopen, en gij geenen tijd weet te vinden om de scheuren mijner werk vest toe te naaien. Hier!... weg met die pracht! weg met die ijdelheid!...’
En toeschietende, sloeg Gaspar zijne handen in het wit perkallen kleed van Trees en scheurde het in flarden van haar lijf af. En, alsof die overgang tot daadzaken nog meer zijne woede deed klimmen en hij dezelve tot razernij voelde overslaan, riep hij uit:
‘En nu! maak u weg! vlucht! zoo gij niet wilt dat ik u op den grond verbrijzele; dat ik u als een vuig dier onder mijnen voet verplettere! vlucht! zeg ik u, vlucht!...’
En het razend schuim kwam hem om den mond.
Trees begreep den toestand, snelde den trap op en sloot de kamerdeur achter zich toe.
Toen zij vertrokken was, liet zich Gaspar terug op zijnen stoel neêrzakken. Zijne woede bedaarde en nu ontsprong een tranenvloed aan zijne oogen en hij weende als een kind; hij weende om zijn ongeluk, en om het ruwe tooneel, waartoe zijne onoverwinnelijke drift der gramschap hem geleid had. Het berouw wroette in zijn hart en hij werd beschaamd over zichzelven. O mocht hij wel zijne dochter straffen, indien zij aan hare zucht tot vermaak had gehoor gegeven en het voldoen van die drift sterker dan hare belofte was geweest; mocht hij haar straffen, hij die zoo dikwijls aan zich zelven en aan zijne vrouw zaliger beloofd had, zijne gramschap, zijne woede de beteugelen,