verhelderd. Hy greep de hand zijner vrouw en vroeg haar hoe zij zich thans bevond.
‘Ik voel mij veel verlicht, Gaspar,’ was het antwoord... ‘maar nu hebt gij van den ganschen nacht niet geslapen?’
‘Dat is niets,’ zegde Gaspar, ‘dat voel ik niet eens...’
‘Ja, maar, zeg... zie eens wat uur het is, Gaspar.’
Gaspar greep onwillig naar den zak, waar hij gewoonlijk zijn uurwerk in droeg, en herinnerde zich slechts, toen hij in het ijdel tastte, dat hij hetzelve voor vijftien franken den avond te voren had doen verzetten. Hij werd rood tot achter de ooren; want hij zou niet gaarne hunnen armoedigen toestand aan de kranke bekend gemaakt hebben. Zijne ontsteltenis echter moest hem verraden, ofschoon hij een middel zocht om de zaak te verbloemen.
‘Ik heb het daareven vijf ure op den toren hooren slaan,’ zegde hij... ‘ja, vijf ure.’
De kranke wendde hare oogen op Gaspar en vroeg eenvoudig:
‘Gij hebt uw uurwerk niet, mijn vriend?’
‘Neen, moeder,’ zegde Gaspar, er toch geene uitkomst aan ziende, ‘neen, ik heb het niet meer; dat is te zeggen, ik heb het nog wel; maar gij weet dat ik mijn werkloon niet heb getrokken, en er moest gisteren avond geld zijn, ziet gij, en ik heb het uurwerk verzet; doch ik zal het alras terug hebben.’
‘Waarom dan mijne gouden ketting niet liever doen verkoopen? Ik zal ze immers nooit meer dragen?’
‘Niet meer dragen,’ herhaalde de echtgenoot met eene gemaakte opgeruimdheid, ‘ik geloof wel het tegendeel; en nu de ziekte eens op haar hoogste geweest is, nu verwacht ik mij aan eene spoedige genezing, vrouw. Zie, eer het vier weken verder is, doen wij weêr te zamen met de kinderen onze gewone zondagwandeling.’
‘Voor u en voor de kinderen zou ik het willen, vriend,’ zegde de kranke; ‘doch ik geloof het niet. Mijne reispas is geteekend, Gaspar; en nu moet ik maar aan het vertrek denken.’
En eene benauwdheid, welke de kranke overviel, deed eenen stond gelooven, dat die woorden oogenblikkelijk gingen bewaarheid worden. Doch alras kwam de ongelukkige weder tot het bewustzijn terug en de hoop herleefde. Het eerste woord, dat zij thans zegde, was om haren man te verzoeken een weinig rust te nemen.
‘Neen, dat niet, vrouw,’ zegde Gaspar, ‘aan rust hoef ik niet