God, die in den hemel is en die zijn bitter bloed voor ons gestort heeft, die aan den galgenboom des kruises gestorven is, met de heilige maagd en moeder Gods Maria zullen mij helpen en verlossen...’
‘Die schijnheilige!’ onderbrak Jan.
‘Tot hen neem ik mijne toevlucht,’ vervolgde Trees, ‘zij zullen de barmhartigheid Gods voor mij afsmeeken en mij in genade ontfermen.’
‘Ik betrouw al die christelijkheid niet,’ onderbrak Jan weêr.
‘Zwijg, kind,’ zegde de moeder, ‘Frits is toch altijd nog al godsdienstig geweest...’
‘Schoone godsdienstigheid, moeder...’
‘Zwijg, vrouw, zwijg, Jan,’ onderbrak de oude Reim op zijne beurt, ‘zwijg en laat Trees voortgaan.’
En het meisje las weêr:
‘Men beticht mij eenen mensch te hebben vermoord...’
‘Eene moord! o, waartoe moest hij komen!’ gilde de oude moeder, en een vloed van tranen ontsprong aan hare oogen.
‘Bedaar, moeder,’ zegde Jan nu, ‘laat Trees voortgaan, misschien is het waarheid, dat hij niet plichtig is.’
En Trees vervolgde bevend:
‘Doch het is niet waar, zeer beminde ouders, ik zweer het bij den Allerheiligsten God, die voor ons zooveel geleden heeft en die ons allen wil zalig maken. Ik ben een zondaar, zeer beminde ouders, en ik klop op mijne borst. Ik heb u veel misdaan, zeer beminde ouders. Ik laat u nog weten, dat ik hier in het prison van alles ontbloot ben. Ik ben sedert lang niet meer in het geheim en nu mag ik spreken met die mij komen bezoeken. Binnen twee of drie dagen zal de tribunaal beginnen. Daarom, zeer beminde ouders, ik bid u, dat vader mij toch eens zou komen bezoeken en mij eenig geld medebrengen. Ik vraag u nogmaals over mijn gedrag vergiffenis, zeer beminde ouders, en werp mij voor de voeten van den barmhartigen God en smeek hem bij het bitter lijden van zijnen Zoon, onzen Zaligmaker, en ik smeek hem bij zijnen bitteren dood, dat hij mij zou helpen en bijstaan. - De complimenten aan moeder en aan Trees en, vader, kom bezoek mij toch en vergeet het geld niet.
Uw zeer geliefde zoon
frits reim.’