slapen als zij de noodwendigheid der rust gewaar werden, met verder den tijd in muziekstudiën door te brengen, en nu en dan eenige redekavelingen te hebben, in den aard van deze, de laatste, die wij hier gaan overschrijven:
‘Ik heb het nooit anders gezien, vriend Bernhart. Wanneer een kunstenaar getrouwd is, dan wordt de kunst vergeten; dan komen de huiselijke zorgen en honderd duizend dingen, die den geest ontrusten en welker minst ongelukkig gevolg hierin bestaat, dat de kunst tot eenen stiel, tot eene lage berekening van winst vervalt.’
‘Mag men dan van zijne kunst niet leven, Heinrich?’
‘Ja, toch, maar men mag er slechts alleen van leven en het bestaan van anderen mag er niet aan verbonden worden. Dan verplicht ons niets. Men werkt wanneer men er lust toe gevoelt, en lust het ons niet, dan zendt men het al naar den duivel en men luiert zoolang men wil. Lijdt men daardoor, dan is men alléén en men brengt niemand eenig nadeel toe. Dan heeft men geene vrouw, die ons de ooren komt zot razen met ons te willen doen werken, om haar in staat te stellen heure modegrillen te voldoen of om een aanzienlijk fortuin te vergaderen.’
‘Maar, vriend Heinrich, dat alles zou met Angelica niet gebeuren; zij is de zachtheid, de zedigheid zelve. Zij heeft geene modegrillen, geenen hoogmoed in het hoofd.’
‘Maar uwe Gelica is dan geene vrouw zooals de andere vrouwen?’
‘Neen, vriend, het is een uitgelezen schepsel; met haar zou ik niets te vreezen hebben.’
‘Vriend, vergeef mij, ik geloof dat alle vrouwen op denzelfden kam geschoren zijn, zooals mijn zegt. Uwe Gelica zou de eerste eervolle uitzondering wezen.’
‘Welnu, Heinrich, ja, dan is zij eene uitzondering.’
‘Ik ben er nieuwsgierig om!... Daar, vriend, geloof mij, zie er van af, ik zal u in staat stellen om gansch Duitschland, gansch Italië af te reizen Daar kunt gij schatten verzamelen, zooveel gij wilt; uwe begaafdheid maakt u dit licht en gemakkelijk.’
‘o Vriend Heinrich, gij zijt te goed; doch smeek mij niet langer, doe mij de droefheid niet aan u langer te moeten tegenspreken. Geloof mij, mijn leven is vastgekluisterd. Gelica beheerscht te sterk mijne ziel. O, indien gij haar kendet...’