slecht fabriek! van slechten aloi! ja; slecht goed... anders zoudt ge mij zoo niet bedrogen hebben.’
En dan zich tot zijne dochter wendende:
‘En gij, Gelica, gij zegt niets! gij maakt den deugniet niet beschaamd! Zijt gij dan ook plichtig?’
‘Indien hij schuldig is, ben ik het ook, vader,’ sprak het meisje met neêrgeslagen blik; ‘want ik bemin hem ook.’
‘Gij bemint hem, onbeschaamde! En waartoe denkt gij te komen met al dat beminnen, met al die zotternij, zeg? Weet gij, dat hij geene enkele duit bezit, dat zijn oom hem onterft, dat hij niets kan om zijnen kost te verdienen, dat hij te lui is om te werken!...’
‘Ik te lui! baas Van Helen!’ schreeuwde Bernhart; doch zijne gramschap bedarende, ging hij niet verder.
Echter kwam die donderende uitroeping van Bernhart op eens de hevige woordenwisseling staken. Baas Van Helen stond uit zijnen zetel recht, wandelde tweemaal heen en weder door de kamer en zich dan tot zijne dochter wendende, zegde hij met een stuursch gelaat:
‘Gij, meisje, vertrek spoedig naar uwe slaapkamer en kom niet meer onder mijne oogen.’
Overvloedige tranen stroomden nu op eens langs de wangen van Gelica en, eenen teederen blik op Bernhart werpende, verliet zij het vertrek. Van Helen draaide het hoofd weg, om door het zien dier tranen niet bewogen te worden. Toen het meisje eenige stonden vertrokken was, sprak hij op nog strengeren toon tot Berhart:
‘Gij, jongeling, ga, maak spoedig pak en zak; want gij hebt uwen laatsten nacht onder mijn dak doorgebracht.’
‘Maar, baas Van Helen,’ viel Bernhart in, ‘heb toch een weinig geduld, dompel mij toch niet ten volle in het ongeluk. Zeg mij wat ik doen moet, ik zal een ambacht leeren; ik zal mij een fortuin zoeken te verschaffen, om Angelica...’
‘Noem haar niet meer, onbeschaamde!’
‘Maar, baas Van Helen...’
‘Spreek niet meer! gehoorzaam en dat ik nooit van u geen woord meer verneme.’
Bernhart sprak niet meer, verliet het vertrek en ging den trap op. Baas Van Helen stapte hem achterna tot in den gang om te hooren, of hij niets aan Angelica zou gezegd hebben. Geen woord kon de vergramde vader onderscheppen en echter vonden de twee gelieven een