‘Zooals ik het u zeg, jongen, en daaruit besluit ik, dat het een rijk geschenk zal zijn.’
‘Een geschenk, vader, hoe klein ook, is altijd rijk genoeg,’ sprak Gelica op eenen zachten toon.
‘Hooreens dien kleinen advokaat,’ hernam Van Helen glimlachend, ‘welnu het is mij wel; wanneer het uw verjaardag zal zijn, zal ik het grondstelsel te baat nemen; gij zult ditmaal geen gebedenboek met zilveren sloten krijgen, meisje; maar wel een eenvoudig houten roozenkransken met zwartgeschilderde bollekens. Gij weet van die, welke men voor tien oordjes kan koopen... ha! ha!...’
En dit zeggende, bracht baas Van Helen zijn rozenkleurig wezen bij het lieve aangezichtje zijner dochter en lachte vroolijk.
‘Welnu,’ zei het meisje, hare fijne hand op den schouder haars vaders drukkende, ‘het zou mij ook aangenaam wezen.’
‘Brave meid!’ riep Van Helen, ‘neen! ik zal u ditmaal nog iets beters dan het gebedenboek geven; ik zal u... doch neen, ik wil er een geheim van maken.’
Intusschen had Bernhart den laatsten spijker uit het kistje getrokken en het deksel ging opgeheven worden. Baas Van Helen en Gelica stonden met eene ongeduldige nieuwsgierigheid te wachten.
De kist ging eindelijk open en Bernhart haalde het speeltuig te voorschijn.
‘Nog erger dan het uwe!’ riep Van Helen, ‘wat morsig stuk hout! Hij scheert den gek met ons die vreemdeling! Schoon geschenk, waarachtig! Het is zoo zwart en zoo vet als een smoutpot... Gelica, ik geloof, dat het eene arme luis is, die onbekende, en dat zijne diamanten valsch zijn.’
Gelica zegde niets en staarde op Bernhart. Deze, zonder op de woorden van baas Van Helen acht te slaan, deed de koorden van het speeltuig onder zijne vingers trillen en zachte harmonische tonen doorgalmden het vertrek. Het wezen van Bernhart werd opgehelderd; een ongemeen vuur verspreidde zich daarover en met de grootste oplettendheid plaatste hij thans de vedel tegen zijnen schouder, liet den boog herhaalde malen over de snaren loopen en sprong als een bezetene de kamer rond:
‘Goddelijk! goddelijk!’ riep hij, ‘Baas Van Helen! dit geluk ben ik u verschuldigd! Gelica! Gelica! hebt gij zulk speeltuig ooit gehoord?’