‘Ah! gij weent, lafaard, gij weent! Zeg, hebt gij ook geweend, als gij mijn gansch huisgezin hebt arm gemaakt, als gij ons van de pachthoeve hebt doen wegjagen en al onzen huisraad hebt doen verkoopen. Zeg, hebt gij ook geweend, als gij den dood mijner moeder, den dood mijns vaders vernomen hebt! Ik wist wel, dat gij een lafaard waart en het slechts deed zonder er de gevolgen te durven van dragen... Nu, dat is al wat ik u te zeggen heb,’ eindigde Pieter, en hij trok het sidderende lichaam van den baron tot den boom.
De geknevelde scheen eene wanhopende poging te doen, om zijne handen los te rukken; doch het was vruchteloos. Dan wilde hij zijn lichaam omwentelen; doch Pieter drukte hem zijnen voet op de borst en dwong hem zoo onbeweegbaar te blijven liggen. Vervolgens deed hij hem den strop om den hals en maakte zich bereid, het ander eind der koorde vastgrijpende, het lichaam in de hoogte te trekken.
Op dien stond klonk er een scherpe gil in de ooren van Pieter en Regina viel voor hem op de knieën.
‘Genade! genade!’ riep zij, ‘genade voor mijn' vader!’
Pieter greep het meisje bij den arm en grijnsde haar op eenen schrikkelijken toon toe:
‘Zwijg, geen woord meer, of gij dwingt mij u ook te dooden!’
En het scheen, dat er twee vuurstralen uit de oogen van den woesten jongeling schoten.
‘Genade!’ smeekte het meisje nu stil voort, ‘genade, Pieter! wat gaat gij doen?...’
‘Ik wreek mij!’ riep de jongeling, ‘en zal u daarbij uwe vrijheid geven. Ik weet hoe die onmensch u sedert eenigen tijd martelt!’
‘O medelijden voor hem, Pieter!’
‘Medelijden!’ grijnsde de jongeling, ‘medelijden voor een wanschepsel!’
‘Medelijden voor mijn' vader!’ schreide Regina.
‘Uw vader, die u ongelukkig maakt, zooals hij mij ongelukkig gemaakt heeft; die u van verdriet zal doen sterven, zooals hij mijne ouders door de smart vermoord heeft! Achteruit, Regina, en dat Gods recht door mijne handen geschiede!...’
‘Pieter! Pieter!’ hernam het meisje, ‘begrijpt gij dan niet! O neen, dat kan niet zijn! O vermoord mij dan eerst! Hebt gij geen mes om mij te doorsteken! Genade! genade!...’