‘Hier zijn wij terug, Lisbeth,’ riep hij, ‘frisch en gezond! Hoe gaat het met het leven? Ik heb dikwijls aan u gedacht, schelmken, en laat het maar kermis worden, dan zullen wij een been uitslaan. Ik ben thans bekwaam om al de boeren van vier uren in den ronde les in het dansen te geven, en in meer andere dingen.’
Lisbeth was bestaan en wist niet wat op die taal te antwoorden. Die handelwijze van Kasper scheen haar zoo raadselachtig; zijne gezegden klonken haar zoo vreemd in de ooren en zij had zich zijne terugkomst geheel anders voorgesteld. - Zij voelde zich eensklaps, als het ware, eenen steek in het hart toebrengen en het werd haar donker voor de oogen. Kasper, zij voelde het genoeg, Kasper was dezelfde Kasper van vroeger niet meer... Zij verborg, zoo goed zij kon, hare aandoening, en van een oogenblik gebruik makende, dat zij den teruggekomen kon spreken, zonder door Neel of zijne moeder verstaan te worden, vroeg zij, terwijl zij het oog op de handen van Kasper gericht hield.
‘Kasper, waarom draagt gij den ring niet, dien ik u met Neel gezonden heb?’
‘Den ring,’ herhaalde hij, ‘o ja, ik weet al, ja, dien ring..’
‘Waar is hij, Kasper?’
‘Wel,’ stamelde hij, ‘ik heb hem ongelukkiglijk verloren. Lisbeth.’
‘Verloren, Kasper. Het was de ring mijner moeder zaliger...’
‘Ja, dat belet niet dat ik hem verloren heb,’ zegde Kasper. ‘Nu, ik zal er wel eenen anderen koopen.’ - En zich tot Neel wendende, ging hij voort: ‘Neel, jongen, kom, nu gaan wij de kameraden terugvinden.’
‘Alreeds?’ sprak Neel.
‘Zij zouden ongeduldig worden, jongen; gij kent onze voorwaarden, en toch, ik moet mijne terugkomst vieren.’
‘Nu,’ zegde Neel, ‘gelijk gij wilt; ik zal u een eind weg brengen, want lang mag ik niet uitblijven: het is morgen merktdag en ik heb nog een aantal zaken in gereedheid te brengen.’
Zij stapten beiden buiten.
‘Die kleine Lisbeth,’ zegde Kasper, ‘een recht aardig meisken; maar zij verveelt mij. Gij weet, Neel, zij vroeg mij naar den ring, dien gij mij gebracht hebt, te Brussel: hij is in klaren jenever veranderd en door de keel gespoeld... Ik heb haar gezegd, dat ik hem verloren