milicie vrij was en dus het middel om, op die wijze, mensch te worden moest derven; aan zijne andere zijde stapte een meisje, ranker dan de gewone boerenkinderen, met blonde haarvlechten, blauwe blikken en eene rozige doorschijnende huid; op haar gelaat stond de zachtmoedigheid uitgedrukt en hare ziel was rein en zuiver als hare lichaamsvormen. - Jammer, dat zij, als meisje, van de gunst der milicie verstoken moest blijven en misschien nooit mensch zou kunnen worden; want, buiten de milicie en de sermoenen van den pastor, bestaan er ten platte lande, bijzonder voor de vrouwen, weinig middelen van beschaving.
‘He, Kasper, kom dan!’ riep van verre de veldwachter.
Kasper, zoo heette de jongeling, greep de hand des meisjes in de zijne, stuurde zijne bruine oogen in hare blauwe blikken en zegde.
‘Nu, Lisbeth, houd u goed... het is toch maar voor eenige jaren, en...’
‘Gij zult mij niet vergeten, Kasper?’ smeekte het meisje.
‘Nooit!’ zegde de jongeling.
Lisbeth kon van droefheid geen woord verder zeggen. Kasper hield de oogen ter neêr geslagen en, de hand aan zijnen makker reikende, sprak hij met eene ontstelde stem:
‘Nu, Neel, vaarwel!...’ en hij snelde vooruit om zijne makkers te vervoegen.
Zijne aankomst bij de lotelingen was het sein tot het vertrek.
Lisbeth en Neel bleven sprakeloos de vertrekkenden nastaren en als deze uit het oog waren verdwenen, verlieten zij beiden de plaats en stapten terug naar hunne woningen, die op eenigen afstand van het dorp gelegen waren. Onderwege zegde Neel:
‘Lisbeth, ge moet de droefheid nu maar ter zijde zetten, wel gemoed zijn en van den nood eene deugd maken: er is toch niets anders aan te doen. Slechts eenige jaren geduld en dan komt Kasper terug.’
‘God weet wat er binnen die eenige jaren zal voorvallen,’ zuchtte Lisbeth, ‘en hoe hij bij de soldaten zal veranderen...’
‘De schoolmeester zegt, dat men daar meer mensch bij wordt,’ hernam Neel, ‘dat men bij de soldaten manier van leven krijgt en geen plompe boer blijft.’
‘En misschien bedorven wordt,’ voegde er Lisbeth bij.
‘Nu, nu, denk daar niet aan, Lisbeth, goede moed is alles... En,