werd er aan de deur der pastorij gescheld. De postbode bracht eenen brief uit Antwerpen. Maria, aan wie het schrift gericht was, brak den brief open en, bij de lezing, zag men meermaals een gevoel van treurigheid zich over haar wezen verspreiden. Toen zij geëindigd had, gaf zij den brief haren vader over en deze las hem luid voor. Het schrift kwam van de moeder van Louise, de hartsvriendin van Maria. De goede vrouw meldde, dat Louise sedert eenigen tijd kwijnend was, en dat de geneesheeren verklaard hadden, dat het genieten der buitenlucht het eenige middel was om haar de gezondheid terug te geven. Zij vroeg derhalve of het hun niet mogelijk zou geweest zijn, hare dochter eenigen tijd bij hen te laten komen wonen. Zij beminde Louise te sterk, om haar aan iemand vreemds toe te vertrouwen en hare bezigheden lieten de vrouw niet toe het meisje te vergezellen. Verder sprak zij over de onkosten, welke dit verblijf zou veroorzaken.
‘Er zijn hier geene onkosten mede gemoeid,’ onderbrak de moeder van Prosper, ‘schrijf spoedig, Maria, en zeg dat wij haar met open armen verwachten. Die arme Louise!...’
Een lichte blos had zich over het wezen van Prosper verspreid en hij scheen eenigszins verlegen. De moeder, den blik op hem slaande, ging voort:
‘Niet waar, Prosper, dat wij moeten toestemmen?’
‘Ongetwijfeld, moeder,’ zegde de geestelijke, zooveel klem mogelijk aan zijne woorden trachtende te geven; ‘ongetwijfeld, wij moeten ieder ten dienste staan en des te gereeder, wanneer het eene oude kennis geldt, Louise, de beste, de eenigste vriendin mijner zuster...’
‘Ik ga oogenblikkelijk schrijven!’ riep Maria en zij verliet het vertrek.
Moéder en vader bleven voortgaan met over de brave Louise te spreken en haren toestand te beklagen. Zij hoopten echter, dat de geneesheeren zouden goed geraden hebben en zij het genoegen zouden hebben gehad het brave meisje de gezondheid te zien herkrijgen.
Vóór Prosper, dien avond, zijne bedstede bereikte, bleef hij veel langer dan naar gewoonte geknield en bijwijlen klom een zware zucht uit zijnen boezem op.
Een rijtuig hield twee dagen later aan de pastorij stil. Louise stapte er uit en viel in de armen harer vriendin, terwijl tranen van innige vreugde over hare wangen rolden. Hare moeder vergezelde haar; doch hare betrekkingen te Antwerpen, waarvoor zij als weduwe alleen