goederen in bezit te nemen en te doen gelooven, dat ik gestorven was? Spreek, schelm, eer mijn zwaard u aan den grond spete!’
‘Verraad!’ schreeuwde de oom van Anna, ‘verraad! Waar zijn mijne wapenknechten?’
‘Uwe wapenknechten, heer ridder,’ sprak Hendrik, ‘zijn doof voor uwe stem. Het slot is in mijne macht en eene zware straf wacht u! Ha! gij geloofdet, dat mijne ziel zoo zwart als uwe ziel was; dat mijne hand zou kunnen moorden!’
‘Gij zijt een laf verrader!’ was het antwoord, ‘en die oude is een leugenaar, een landlooper, een bedrieger; ik heb geen' broeder meer: hij is dood!’
‘Kent gij dit zegel?’ viel hem Hendrik in de rede, ‘kent gij dien ring?’
‘Ik herken niets!’ was het antwoord, ‘ik weet slechts dat gij, Hendrik, een' ouderling verraderlijk komt overvallen; doch uwe waan zal wreed gestraft worden! Hier, mijne getrouwe dienaren! mijne brave wapenknechten, hier!’
Op eens hoorde men een zwaar gerucht in het kasteel. Verwenschingen en heilgeroep doorklonken de lucht en schenen allengs dichter bij de zaal te naderen.
‘Daar zijn ze!’ riep de oude oom, ‘daar zijn zij, mijne schildknapen! Vrees, jongeling! vrees, grijze bedrieger! Uw laatste uur is gekomen en gij gaat het loon uwer baldadigheid ontvangen.’
Hendrik luisterde nog eenen stond aandachtig op het gerucht en dan een' kleinen jachthoorn, welke aan zijne zijde hing, aan den mond brengende, deed hij een' scherpen klank door liet gansche slot rondschallen.
Nauwelijks werd die klank gehoord of eene wacht van Hendriks wapenknechten stortte, tegelijk met een aantal bedienden des kasteels, in de zaal. Niets echter duidde eenige vijandelijke inzichten aan. De bedienden kwamen zich, met de muts in de hand, voor den vader van Anna neêrwerpen en riepen met opgetogenheid:
‘Leve onze oude meester! Leve de graaf van Steenburg!’
Blikken van haat en gramschap vielen tenzelfden tijd op den laffen broeder neder, die in eenen hoek der zaal van woede op zijne tanden knarste en met den dolk in de hand zich als ter verdediging gereed hield.
Anna weende van blijdschap. Zij bleef aan de zijde hours vaders vastgeklemd en besproeide zijne handen met tranen en warme omhel-